ECLI:NL:RBDHA:2022:9474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
19_1098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep inzake WIA-uitkering en deskundigenrapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de beëindiging van de WIA-uitkering van de eiser. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van verweerder, waarbij de WIA-uitkering van eiser per 23 januari 2019 is beëindigd. Eiser had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar verweerder heeft het bezwaar van de werkgever tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de uitkering beëindigd. Eiser heeft beroep ingesteld, waarbij de rechtbank een psychiater heeft benoemd als deskundige om de medische situatie van eiser te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat eiser op de datum in geding meer beperkt was dan eerder aangenomen en niet in staat was om te werken. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was genomen en vernietigde dit besluit. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1098

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] (hierna: werkgever).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2018 (primair besluit) is bepaald dat de uitkering die eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontving, ongewijzigd bleef (bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%).
Bij besluit van 11 december 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de werkgever tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de WIA-uitkering van eiser per 23 januari 2019 beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bij brief van 26 november 2021 een psychiater benoemd als deskundige (I.S. Hernandez-Dwarkasing, hierna: de deskundige) en aan haar verzocht een onderzoek in te stellen en hierover rapport uit te brengen.
De deskundige heeft eiser op 10 januari 2022 onderzocht en op 26 april 2022 rapport uitgebracht.
Eiser heeft bij brief van 23 mei 2022 gereageerd op het rapport van de deskundige.
Verweerder heeft op 16 juni 2022 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juni 2022 op het rapport van de deskundige overgelegd.
Het onderzoek is met toestemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroep
1.1
De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of het beroep tijdig is ingediend. Zij stelt vast dat het bestreden besluit dateert van 11 december 2018 en dat eiser pas op
11 februari 2019 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Dat is buiten de wettelijke termijn van 6 weken en derhalve te laat.
1.2
Eiser stelt dat het bestreden besluit is gericht aan de bezwaarmaker, zijnde de werkgever van eiser, en dat dit besluit niet in afschrift aan hem is toegezonden. Pas bij brief van 1 februari 2019 is het bestreden besluit aan zijn gemachtigde verzonden, waarna op 11 februari 2019 beroep is ingesteld. Verweerder heeft desgevraagd aan de rechtbank bericht dat het bestreden besluit op 11 december 2018 aan eiser zelf is verzonden, maar dat dit niet per aangetekende post is gebeurd en dat verzending niet kan worden aangetoond.
1.3
De rechtbank overweegt dat indien een geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Nu verweerder niet kan aantonen dat het besluit op de aangegeven datum daadwerkelijk is verzonden naar het juiste adres, wordt de overschrijding van de beroepstermijn door eiser verschoonbaar geacht. Daarna is eiser alsnog binnen twee weken en daarmee tijdig tegen het besluit opgekomen. Het beroep van eiser is dus ontvankelijk.
Inhoudelijk oordeel
2. Eiser heeft in beroep geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met de werkgever. Om te voorkomen dat deze gegevens alsnog door middel van deze uitspraak bij de werkgever bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens hieronder zo veel als mogelijk vermeden. Klachten worden alleen (in algemene zin) benoemd indien dat voor de begrijpelijkheid van de uitspraak nodig is.
3. Eiser, geboren op 25 december 1972, is op 1 mei 2009 in dienst getreden bij de werkgever in de functie van sourcing specialist. Op 30 april 2014 heeft eiser zich voor deze werkzaamheden ziekgemeld met psychische klachten. Op 24 juli 2016 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering. Aan eiser is per 4 december 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de WIA toegekend.
4.1.
Bij brief van 1 februari 2018 heeft de werkgever verzocht om een herbeoordeling van eiser. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht. In zijn rapport van 8 maart 2019 heeft de verzekeringsarts vermeld dat de medische situatie van eiser gelijk is gebleven aan die situatie zoals die was bij de toekenning van de WIA-uitkering en dat de belastbaarheid dus onveranderd is ten opzichte van de destijds opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In de FML is eiser beperkt geacht ten aanzien van persoonlijk- en sociaal functioneren en het werken in de nacht en avond. Tevens geldt er een urenbeperking van 20 uur per week. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens beoordeeld voor welke functies eiser, gelet op diens beperkingen, geschikt is te achten. In zijn rapport van 21 maart 2018 heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat hij geen voor eiser geschikte functies heeft gevonden.
4.2
Op basis van de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige heeft verweerder bij het primaire besluit eisers mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd vastgesteld op 80-100%.
5.1.
De werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft in verband hiermee nader onderzoek gedaan en eiser op zijn spreekuur gezien. Voorts heeft hij aanleiding gezien een psychiatrische expertise te laten verrichten door psychiater A.W. de Lange, verbonden aan Psyon. De verzekeringsarts b&b concludeert in zijn rapport dat de bevindingen uit deze expertise het beeld uit zijn eigen onderzoek bevestigen, namelijk een beeld dat niet gekenmerkt wordt door een sterk beperkende psychiatrische problematiek. De verzekeringsarts b&b acht de beperkingen van eiser daarom minder fors dan aangegeven in de FML van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens een nieuwe FML d.d. 3 december 2018 opgesteld. Hij heeft eiser daarin alleen nog beperkt geacht op het aspect deadlines/productiepieken. Verder is eiser, anders dan voorheen, belastbaar voor een volledige werkweek van 40 uur en gelden er geen beperkingen meer ten aanzien van nacht- en avonddiensten, inclusief onregelmatigheidsdiensten, aldus de verzekeringsarts b&b.
5.2
Aan de hand van de door de verzekeringsarts b&b opgestelde FML heeft de arbeidsdeskundige b&b eiser geschikt geacht voor een zestal functies. Met deze functies kan eiser een loon verdienen dat, afgezet tegen het maatmaninkomen, een verlies aan verdiencapaciteit oplevert van 33,08%.
6. Bij het bestreden besluit het verweerder, gezien de rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b, het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard en de aan eiser toegekende WIA-uitkering per 23 januari 2019 beëindigd.
7. Eiser voert onder meer aan dat het onderzoek door de psychiater van Psyon onvolledig en onzorgvuldig is geweest. Bovendien had deze psychiater niet de beschikking over het volledige dossier. Eiser stelt daarom dat verweerder het rapport van deze psychiater niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen.
8. De rechtbank heeft aanleiding gezien om een psychiater als deskundige te benoemen teneinde eiser te onderzoeken. De deskundige heeft de door de rechtbank gestelde vragen in haar rapport van 26 april 2022 beantwoord. In dat rapport is geconcludeerd dat op de datum in geding (23 januari 2019) in diagnostische zin sprake was van een aantal stoornissen, dat sprake was van psychisch lijden, zoals ook blijkt uit de rapportage(s) van de behandelaren, en dat de afwijkende diagnose van de psychiater van Psyon niet kan worden ondersteund. De deskundige merkt op dat hoewel het opstellen van een FML tot de expertise van een verzekeringsarts behoort, vanuit de eigen psychiatrische kennis en perspectief wel enkele uitspraken te kunnen doen over beperkingen binnen de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De deskundige acht eiser op de datum in geding als gevolg van de klachten die tot disfunctioneren leidden, meer beperkt dan is aangenomen en niet in staat om te werken. Nader onderzoek door een andere specialist acht de deskundige niet nodig.
9. De verzekeringsarts b&b merkt hierover op in zijn rapportage van 8 juni 2022 dat het niet zoveel zin heeft om tegen een door de rechtbank benoemde deskundige in te gaan, dat daarom uitgegaan moet worden van volledige arbeidsongeschiktheid op de datum in geding en er dus aanleiding is het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
10. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822). Het is immers bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven. Er is in dit geval geen aanleiding om te oordelen dat het onderzoek van de deskundige onvoldoende zorgvuldig of volledig is geweest. De conclusies zijn afdoende door de deskundige gemotiveerd en de verzekeringsarts b&b heeft het rapport niet bestreden. De rechtbank zal in dit geval dan ook de conclusie van de door haar geraadpleegde deskundige volgen. Daarom zal de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist moeten worden gehouden.
11. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Aan bespreking van de overige beroepsgronden wordt niet toegekomen. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen vanwege strijd met het zorgvuldigheid- en motiveringsbeginsel. De rechtbank zal verweerder opdragen opnieuw op het bezwaarschrift van eiser te beslissen met inachtneming van wat in deze uitspraak is bepaald.
12. Nu het beroep gegrond is, dient verweerder de door eiser gemaakte proceskosten te voldoen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het niet met de uitspraak eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.