ECLI:NL:RBDHA:2022:9476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
21_4742
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-uitkering en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een geregistreerde partner, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van zijn AOW-uitkering van een ongehuwdenpensioen naar een gehuwdenpensioen, welke wijziging per 8 oktober 2020 was doorgevoerd. De wijziging was gebaseerd op de stelling van verweerder dat eiser niet duurzaam gescheiden leefde van zijn geregistreerde partner, die in Duitsland woont. Eiser voerde aan dat hij en zijn partner een zelfstandig huishouden voerden en dat er geen financiële verplichtingen tussen hen bestonden. De rechtbank heeft beoordeeld of het beroep van eiser tijdig was ingediend en of er sprake was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, omdat verweerder niet had aangetoond dat het bestreden besluit tijdig was verzonden. Vervolgens concludeerde de rechtbank dat, ondanks de gescheiden financiële huishouding, de feitelijke omstandigheden, zoals frequent contact en gezamenlijke intenties, erop wezen dat eiser en zijn partner niet duurzaam gescheiden leefden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de wijziging van de AOW-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) per 8 oktober 2020 gewijzigd van het ongehuwdenpensioen naar het gehuwdenpensioen en de over de periode van oktober 2020 tot en met februari 2021 te veel betaalde AOW-uitkering, een bedrag van € 1.929,11, van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 1 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Tijdigheid beroep
1. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of het beroep tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. [1] Het bestreden besluit dateert van 1 juni 2021. Ervan uitgaande dat het besluit op diezelfde dag is verzonden, eindigde de termijn voor het indienen van een beroepschrift op 13 juli 2021. Eiser heeft eerst op 14 juli 2021 digitaal beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft echter niet aannemelijk gemaakt, aan de hand van een deugdelijke verzendadministratie, dat het besluit daadwerkelijk op 1 juni 2021 is verzonden. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat het beroepschrift van eiser niet tijdig is ingediend. De rechtbank acht het beroep van eiser daarom ontvankelijk en zal dit inhoudelijk beoordelen.
Is er sprake van duurzaam gescheiden leven?
2. Op 8 april 2016 is eiser een geregistreerd partnerschap is aangegaan met [A] . Aan eiser is per 8 oktober 2020 een ongehuwdenpensioen toegekend op grond van de AOW.
3. Volgens verweerder leeft eiser echter niet duurzaam gescheiden van zijn partner. Verweerder heeft daarom de AOW-uitkering van eiser per 8 oktober 2020 herzien van een ongehuwdenpensioen naar een gehuwdenpensioen en de over de periode van oktober 2020 tot en met februari 2021 te veel betaalde AOW-uitkering van eiser teruggevorderd.
4. Eiser voert aan dat hij recht heeft op een ongehuwdenpensioen en niet een gehuwdenpensioen. Hij heeft er op gewezen dat hij een zelfstandig huishouden voert en dat dit ook geldt voor zijn partner, dat zijn partner sinds 1998 op 500 kilometer afstand in het buitenland woont en werkt, dat hij en zijn partner geen gezamenlijke bankrekening hebben, dat er geen financiële verplichtingen zijn, dat zij geen gezamenlijke roerende of onroerende goederen hebben, dat zij niet elkaars onderhoud betalen en dat zij geen levensverzekering op elkaar hebben afgesloten. Tevens heeft eiser erop gewezen dat bij het registreren van de partnerschap bij de notaris is vastgelegd dat hij en zijn partner geen financiële claims zullen doen op elkaars pensioen en financiën.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2.
In artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW is bepaald dat de als partner geregistreerde wordt gelijkgesteld met een gehuwde. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, wordt als ongehuwde mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij is gehuwd.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk hun eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. [2] Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Gezien het bepaalde in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW geldt dit evenzeer voor geregistreerde partners.
5.4.
Eveneens volgens vaste rechtspraak zijn de feitelijke omstandigheden bepalend voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven. [3] Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet meer of niet opnieuw is verbroken, zijn niet relevant voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven.
5.5.
Volgens het beleid van verweerder worden, om vast te stellen of sprake is van duurzaam gescheiden leven, de volgende punten onderzocht:
  • Of de wil bestaat om weer te gaan samenleven;
  • In welke mate de echtgenoten nog sociaal contact hebben;
  • Of sprake is van financiële verstrengeling;
  • Hoe de echtgenoten zich naar de buitenwereld presenteren; en
  • Of sprake is van (wederzijdse) zorg, noodzakelijke zorg uitgezonderd.
5.6.
Uit het door eiser op 24 februari 2021 ingevulde onderzoeksformulier is de rechtbank gebleken dat eisers geregistreerde partner sinds in 1998 in Duitsland verblijft. Zij hebben echter drie keer per dag telefonisch contact, zij komen drie keer per jaar bij elkaar en overnachten dan bij elkaar. Zij hebben de sleutel van elkaars woning. Zij presenteren zich tegenover anderen als partners. Het is de intentie van eiser en zijn partner om over twee jaar (wanneer zij een visum kunnen krijgen) te gaan samenwonen in Australië.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien voldoende grond voor het oordeel dat geen sprake is van een duurzaam gescheiden leven tussen eiser en zijn partner. Anders dan eiser stelt, is het enkele feit dat hij en zijn partner een gescheiden financiële huishouding voeren onvoldoende om te spreken van een duurzaam gescheiden leven. Het is slechts één van de aspecten die een rol bij die beoordeling spelen.
5.8.
Het voorgaande betekent dat verweerder terecht de AOW-uitkering van eiser per 8 oktober 2020 heeft gewijzigd van een gehuwdenpensioen naar een ongehuwdenpensioen.
Zijn er dringende reden om van herziening af te zien?
5.9.
Volgens het beleid van verweerder wordt niet tot herziening met volledige terugwerkende kracht overgegaan als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen en hij niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. [4] Naar het oordeel van de rechtbank had het eiser gezien zijn positie als geregistreerd partner redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat aan hem ten onrechte een AOW-uitkering voor een ongehuwde was toegekend. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om op grond van dat beleid af te zien van herziening.
Zijn er dringende redenen om van de terugvordering af te zien?
5.10.
Verweerder is verplicht het te veel betaalde bedrag van eiser terug te vorderen. [5] Enkel dringende kunnen reden zijn om hier van af te zien. [6] Volgens vaste jurisprudentie doen dringende redenen om af te zien van terugvordering zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. [7] Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft het terugvorderingsbedrag immers al terugbetaald.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2022.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wetgeving

Algemene Ouderdomswet
Artikel 1
2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:
d. gehuwde: als partner geregistreerde.
3 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 17a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
5 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie o.m. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 januari 20121, ECLI:NL:CRVB:2021:178.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1790.
4.Artikel 17a, eerste en tweede lid, van de AOW in samenhang gelezen met de Beleidsregel Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden (SB1078).
5.Artikel 24, eerste lid, van de AOW.
6.Artikel 24, vijfde lid, van de AOW.
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 22 augustus 214, ECLI:NL:CRVB:2014:2934.