7.2.De rechtbank volgt eiseres hier niet in. De relatie tussen eiseres en eiser zoals die was op 28 mei 2015 is inderdaad al eerder onderwerp van onderzoek geweest. Toen is door de voorzieningenrechter geoordeeld dat verweerder ten onrechte een huisbezoek had afgelegd en daarmee het onderzoek onzorgvuldig tot stand was gekomen. Aan de intrekking van de bijstandsuitkering zoals die bij het thans bestreden besluit is gehandhaafd, liggen nieuwe onderzoeksbevindingen ten grondslag. Op basis van die nieuwe onderzoeksbevindingen mocht verweerder onderzoeken of over de gehele periode waarover bijstand was verstrekt sprake was van een gezamenlijke huishouding.
8. Nu sprake is van een gezamenlijke huishouding met eiser, kan eiseres niet worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand waardoor zij reeds op die grond geen recht op bijstand heeft naar de norm voor een alleenstaande ouder. Omdat zij de gezamenlijke huishouding bovendien niet aan verweerder heeft gemeld, heeft zij ook de op haar ingevolge artikel 17, eerste lid, Pw rustende inlichtingenplicht geschonden.
9. Vanwege deze schending van de inlichtingenplicht was verweerder op grond van artikel 54, derde lid, Pw gehouden het recht op bijstand van eiseres over de periode van 14 april 2014 tot en met 31 oktober 2019 in te trekken. Ook was verweerder gehouden de over deze periode ten onrechte betaalde bijstand van eiseres terug te vorderen. Tegen de hoogte van de terugvordering zijn geen gronden aangevoerd. Ook is gesteld noch gebleken dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan van terugvordering had moeten worden afgezien.
10. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – in overeenstemming met het advies van de commissie voor de bezwaarschriften- het primaire besluit III gehandhaafd. Volgens verweerder is eiser hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag dat van eiseres wordt teruggevorderd.
11. Eiser voert aan dat niet aannemelijk is dat hij met eiseres een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering. Daarmee heeft verweerder eiser ten onrechte hoofdelijk aansprakelijk gesteld. Bovendien beschikte hij niet over de middelen waarmee bij de verlening van bijstand aan eiseres rekening had moeten worden gehouden, als deze naar de norm van gehuwden was verleend. Evenmin heeft hij profijt gehad van de aan eiseres toegekende bijstand. Hij kan daarom niet hoofdelijk aansprakelijk worden gehouden voor de terugbetaling van de kosten van bijstand aan eiseres, zo stelt hij.
12. Op grond van artikel 59, tweede lid, Pw kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden, indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbenden – kort gezegd – de inlichtingenplicht hebben geschonden.
In het vierde lid van artikel 59 Pw is bepaald dat de in het tweede lid bedoelde personen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
Nu vaststaat dat eisers een gezamenlijke huishouding voeren en dit niet aan verweerder hebben gemeld, kan de onterecht verstrekte bijstand ook van eiser worden teruggevorderd en is hij voor de terugbetaling hoofdelijk aansprakelijk. De stelling van eiser dat hij geen profijt heeft gehad van de bijstandsuitkering slaagt niet. Voor de vaststelling of verweerder bevoegd is tot medeterugvordering is niet van belang of eiser al dan niet profijt heeft gehad van de aan eiseres verleende bijstand (ECLI:NL:CRVB:2015:2281). De stelling dat eiser niet over middelen beschikte slaagt evenmin. Eiser en eiseres hebben geen gezamenlijke aanvraag voor een bijstandsuitkering gedaan, zodat niet bekend is of en zo ja over hoeveel middelen eiser heeft beschikt in de periode hier in geding. 13. De beroepen zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.