ECLI:NL:RBDHA:2022:9522
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Buiten behandelingstelling aanvraag verblijfsvergunning medische behandeling wegens ontbrekende stukken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor medische behandeling, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris buiten behandeling gesteld. De reden hiervoor was dat de eiser niet alle benodigde documenten binnen de gestelde termijn had overgelegd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen deze beslissing behandeld op 8 augustus 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door een andere gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De eiser had weliswaar enkele documenten overgelegd, maar niet alle gevraagde stukken waren tijdig ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de eiser voldoende gelegenheid had gegeven om de ontbrekende documenten aan te leveren, maar dat de eiser hier niet aan had voldaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris gebruik heeft kunnen maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen, en dat het BMA niet om advies gevraagd hoefde te worden.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met de uitspraak.