202103086/1/V2.
Datum uitspraak: 14 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 19 april 2021 in zaak nr. 20/7977 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Ben Ahmed, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, buiten behandeling gesteld. De vreemdeling had namelijk bij die aanvraag diverse formulieren ingevuld en ondertekend, maar op de bijlage ‘Toestemmingsverklaring Medische Gegevens’ ontbrak een benodigde handtekening. Daardoor was de aanvraag niet compleet. Het geschil gaat over de gevolgen van het ontbreken van deze handtekening.
2. De staatssecretaris heeft de vreemdeling bij brief van 22 juli 2020, dus voordat het besluit buiten behandeling werd gesteld, in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 5 augustus 2020 alsnog de toestemming te geven waarmee het BMA medische gegevens kon opvragen bij de behandelend arts. Daarbij is ook specifiek vermeld op welk punt nog een handtekening nodig was. Dit is, anders dan de vreemdeling betoogt, duidelijk gecommuniceerd, waardoor helder moest zijn welke gegevens nog ontbraken in de aanvraag.
2.1. De staatssecretaris heeft de vreemdeling op zijn verzoek verlenging van die hersteltermijn gegeven tot 19 augustus 2020. Ook heeft de staatssecretaris hierover tussentijds de gemachtigde van de vreemdeling gebeld. Omdat de vreemdeling de toestemming niet gaf, heeft de staatssecretaris uiteindelijk in het besluit van 3 september 2020 de aanvraag buiten behandeling gesteld. Pas daarna - in de bezwaarfase - heeft de vreemdeling de vereiste toestemming verleend. In de bezwaarfase mag de staatssecretaris alsnog ingaan op een hersteld gebrek in de aanvraag, maar is daartoe niet verplicht. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1905. 2.2. De keuze van de staatssecretaris om daar in dit geval niet aan mee te werken, valt niet aan te merken als ‘extreem formalistisch’, zoals de vreemdeling dat noemt. De staatssecretaris heeft gehandeld binnen zijn bevoegdheid en de vreemdeling alle gelegenheid geboden om tijdig de vereiste toestemming te geven. De vreemdeling heeft ook geen verklaring gegeven waarom hij zijn handtekening niet binnen de gegeven termijn of de verlenging daarvan kon zetten.
2.3. Voor het volgen van de gedachte van de vreemdeling dat de staatssecretaris uit de rest van de aanvraag had moeten afleiden dat die toestemming bedoeld of geïmpliceerd was, bestaat geen ruimte. Het gaat immers om een document bij de aanvraag waarin expliciet toestemming moet worden gegeven voor het opvragen van informatie van een behandelend arts van de vreemdeling. Zonder die handtekening mag de behandelend arts eenvoudigweg niet de medische informatie verstrekken aan het BMA.
2.4. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om hem uitstel van vertrek te verlenen buiten behandeling heeft kunnen stellen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, mr. C.M. Wissels en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022
314-986