ECLI:NL:RBDHA:2022:9570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
NL22.17744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling en rechtsbijstand in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling. Eiser, die de Sierra Leoonse nationaliteit bezit, was op 10 augustus 2022 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtsbijstand heeft ontvangen op het moment dat zijn vrijheid werd ontnomen, ondanks zijn verzoek om een raadsman. Verweerder heeft onvoldoende inspanningen verricht om eiser van rechtsbijstand te voorzien, wat in strijd is met de wettelijke verplichtingen. Hierdoor is eiser gedurende vier weken verstoken gebleven van juridische bijstand, wat zijn processuele belangen heeft geschaad.

De rechtbank oordeelt dat de inbewaringstelling onrechtmatig is, omdat de belangen die met de maatregel gediend zijn niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek in de rechtsbijstand. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen. Tevens is er een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming van 37 dagen, ter hoogte van € 3700. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1518.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbijstand voor vreemdelingen en de verplichtingen van de overheid om te zorgen voor adequate juridische ondersteuning bij inbewaringstelling. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en aangegeven dat er binnen een week hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17744

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde aanwezig in de zittingszaal. Als tolk is verschenen A. Stamatiou. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1982 en de Sierra Leoonse nationaliteit te bezitten.
2. Op grond van artikel 100, eerste lid, van de Vw wordt op verzoek van de vreemdeling hem een raadsman toegevoegd, zodra hem ingevolge deze wet zijn vrijheid is ontnomen.
3. In artikel 5.2, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat aan de vreemdeling tijdig mededeling wordt gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het gehoor te doen bijstaan door zijn raadsman.
4. Volgens paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) stelt de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 Voorschrift Vreemdelingen 2000 de vreemdeling tijdig in kennis van het recht om in het bijzijn van een advocaat gehoord te worden. Als de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst en een voorkeursadvocaat heeft, wordt de voorkeursadvocaat bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. Als de voorkeursadvocaat niet bereikbaar is, wordt de piketcentrale bericht over de voorgenomen inbewaringstelling.
5. Uit het proces-verbaal van gehoor van 10 augustus 2022 blijkt dat de verbalisant om 09:00 uur en 09:10 uur heeft geprobeerd telefonisch contact op te nemen met de door eiser genoemde voorkeursadvocaat. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat het gehoor is aangevangen zonder aanwezigheid van de advocaat, nadat eiser heeft meegedeeld dat het gehoor door kan gaan zolang hij later maar contact met de advocaat kan opnemen. Aansluitend is de vreemdeling om 10:06 uur in bewaring gesteld.
6. Eiser heeft voorafgaand aan het gehoor en de oplegging van de maatregel van bewaring verzocht om rechtsbijstand. Verweerder heeft hierop slechts voorafgaand aan het gehoor tevergeefs getracht de voorkeursadvocaat telefonisch te bereiken. Met deze enkele poging heeft verweerder onvoldoende inspanningen verricht om eiser van de gevraagde rechtsbijstand te voorzien. Daardoor is eiser, ondanks zijn verzoek daartoe, geen raadsman toegevoegd zodra hem zijn vrijheid was ontnomen en is hij gedurende een periode van vier weken verstoken geweest van rechtsbijstand. Dat de maatregel van bewaring op 10 augustus 2022 per e-mail naar de voorkeursadvocaat van eiser is verzonden, laat onverlet dat verweerder niet conform zijn eigen beleid heeft gehandeld. In dit beleid is immers opgenomen dat in het geval de voorkeursadvocaat niet bereikbaar is, de piketcentrale wordt bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. Nu artikel 100, eerste lid, van de Vw 2000 is geschonden is daarmee reeds gegeven dat eiser in zijn processuele belangen is geschaad. [1]
7. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van 8 augustus 2007 [2] niet slaagt nu deze uitspraak geen vergelijkbaar geval betreft. In die uitspraak had de verbalisant namelijk wel de advocatenpiketcentrale ingelicht nadat de vreemdeling had verklaard geen advocaat bij het gehoor te willen, maar wel rechtsbijstand gedurende de verdere procedure. Het beroep op de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 april 2022 [3] slaagt eveneens niet, nu ook deze zaak geen vergelijkbaar geval betreft. In die zaak was, anders dan in dit geval, wel sprake van contact tussen de asieladvocaat van de vreemdelingen en verweerder.
9. Gelet op de aard van de maatregel, de tijdsduur dat de vreemdeling verstoken is gebleven van rechtsbijstand en de omstandigheid dat niet is gebleken van zeer zwaarwegende belangen aan de zijde van verweerder, staan de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Dit betekent dat de inbewaringstelling van eiser onrechtmatig is.
10. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf vandaag onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
11. De maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 37 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 37 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 3700.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 15 september 2022;
 veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3700 (drieduizendzevenhonderd euro) te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:157 en de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2483.