In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 22 augustus 2022 verweerder in gebreke gesteld, waarna verweerder op 3 februari 2023 alsnog een inwilligend besluit heeft genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser mede gericht is tegen dit inwilligend besluit, maar heeft geoordeeld dat het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee akkoord gingen. Eiser heeft in zijn ingebrekestelling aangegeven dat als er niet binnen twee weken na de ingebrekestelling op de aanvraag wordt beslist, verweerder in verzuim is en dwangsommen verbeurt. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen rechterlijke dwangsommen zijn opgelegd en dat het verzoek van eiser alleen kan zien op bestuurlijke dwangsommen.
De rechtbank heeft verder overwogen dat op grond van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, verweerder geen bestuurlijke dwangsommen hoeft te betalen als hij te laat beslist op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Dit is in overeenstemming met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarom is het beroep dat gericht is tegen het alsnog genomen besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van proceskosten, en de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 418,50, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op basis van de waarde per punt en een wegingsfactor. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, en is op 10 maart 2023 bekendgemaakt.