ECLI:NL:RBDHA:2023:10137
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen afwijzing visumaanvraag
In deze zaak heeft eiser op 10 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser had op 4 november 2022 een bezwaarschrift ingediend, waar verweerder binnen zes weken op had moeten beslissen. Aangezien deze termijn is verstreken, heeft eiser verweerder op 23 februari 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 10 maart 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gedaan.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen twee weken en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag, tot een maximum van € 7.500. De rechtbank wijst erop dat de hoogte van de dwangsom niet bij wet is bepaald en dat de standaard bedragen in vreemdelingenzaken worden gehanteerd.
Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, en moet het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van griffier mr. R. de Mul, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.