ECLI:NL:RBDHA:2023:10137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
NL23.7357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen afwijzing visumaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 10 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser had op 4 november 2022 een bezwaarschrift ingediend, waar verweerder binnen zes weken op had moeten beslissen. Aangezien deze termijn is verstreken, heeft eiser verweerder op 23 februari 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 10 maart 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gedaan.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen twee weken en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag, tot een maximum van € 7.500. De rechtbank wijst erop dat de hoogte van de dwangsom niet bij wet is bepaald en dat de standaard bedragen in vreemdelingenzaken worden gehanteerd.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, en moet het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van griffier mr. R. de Mul, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL23.7357
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 10 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag om een visum kort verblijf.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend op 4 november 2022. Verweerder dient binnen zes weken op het bezwaarschrift te beslissen.1 De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is verstreken. Eiser heeft verweerder op 23 februari 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 10 maart 2023 heeft hij beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
1. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb.
3. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen twee weken en te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen. In het geval van de beslissing op eisers bezwaarschrift zijn geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan een andere termijn dan twee weken zou moeten worden opgelegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de beslistermijn van zes weken inmiddels ruim is verstreken.
5. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De (maximale) hoogte van deze dwangsom is niet bij wet bepaald en staat ter vrije keuze van de bestuursrechter. In de verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:325, en naar de werkwijze in toeslagenzaken, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om af te wijken van deze in vreemdelingenzaken standaard gehanteerde bedragen.
6. Op grond van artikel 8:55c van de Awb, en omdat hierom is verzocht, stelt de
rechtbank de verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast op € 1.442 aangezien de maximale
termijn van artikel 4:17, gelezen in samenhang met artikel 7:14, van de Awb is verstreken.
7. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro)
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van de verbeurde bestuurlijke
dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (viertienhonderdtweeënveertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50
(vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- (honderdvierentachtig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.