ECLI:NL:RBDHA:2023:10157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
NL23.6980
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en deskundigenadvies

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaan, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had eerder, op 11 oktober 2019, een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 31 mei 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de eerdere asielaanvraag in rechte vaststaat, wat betekent dat het oordeel over de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas in de opvolgende procedure als uitgangspunt geldt. De rechtbank heeft de deskundigenadviezen van Bureau Documenten (BD) in overweging genomen, die concludeerden dat de overgelegde documenten ter onderbouwing van het asielrelaas niet betrouwbaar zijn. Eiser had geen contra-expertise overgelegd om de bevindingen van BD te weerleggen.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat de asielaanvraag terecht was afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6980

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.6981 (het verzoek om voorlopige voorziening), op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 11 oktober 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan die asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Nigeria op 30 mei 2016 is mishandeld door een groep jongens toen hij op een feestje was in het huis van zijn vriend [naam 2] . Later kwam de politie het feestje binnenvallen en werden de aanwezigen op het feestje gearresteerd. Eiser wist niet dat het feestje was bedoeld voor homoseksuelen. Hij is zelf heteroseksueel. Hij is door de politie gearresteerd en meegenomen naar een ziekenhuis. Hij is diezelfde nacht nog gevlucht.
Bij besluit van 8 september 2020 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw. Verweerder heeft in dat verband de gestelde problemen naar aanleiding van de aanwezigheid op het feest van [naam 2] niet geloofwaardig geacht. Het hiertegen door eiser ingediende beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 30 september 2020 (NL20.16922) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 28 oktober 2020 bevestigd.
1.2.
Eiser heeft op 1 december 2020 de onderhavige opvolgende asielaanvraag ingediend. Hij heeft verschillende documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Om aan te tonen dat zijn naam [naam 3] is in plaats van [naam 4] , zoals zijn naam in Nederland geregistreerd staat, heeft hij verschillende stukken overgelegd. Daarnaast heeft eiser ter onderbouwing van de problemen die hij heeft ondervonden naar aanleiding van zijn aanwezigheid op het feest van [naam 2] een opsporingsbericht en een artikel uit de krant The Nigerian Observer overgelegd. Onder andere de twee laatstgenoemde documenten zijn onderzocht door Bureau Documenten (BD). De uitkomsten van dat onderzoek zijn neergelegd in een verklaring van onderzoek van 11 januari 2023. Daarin is geconcludeerd dat het opsporingsbericht met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat de krant met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet in deze verschijningsvorm is uitgegeven. Voorts kan niet vastgesteld worden of de documenten inhoudelijk juist zijn.
Het bestreden besluit
2. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen naar aanleiding van aanwezigheid feest.
2.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder het tweede element niet geloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat gelet op het onderzoek van BD geen waarde kan worden gehecht aan de inhoud van het opsporingsbericht en het krantenartikel. Onderzoek van verweerder aan de online versie van het krantenartikel maakt bovendien aannemelijk dat het artikel pas lange tijd na de datum van het gestelde incident online is verschenen. Voorts stemt de inhoud van het krantenartikel op meerdere punten niet overeen met de verklaringen van eiser in de eerste asielprocedure. Omdat verder in de vorige asielprocedure al is geoordeeld dat eiser vage en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, verandert het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van het tweede element niet. Voor de beoordeling maakt het niet uit van welke identiteit wordt uitgegaan. Volgens verweerder doet er zich geen asielgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw voor. Daarom heeft verweerder de asielaanvraag met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vw, in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw, afgewezen als kennelijk ongegrond.
Beroepsgronden
3. Eiser voert onder meer aan dat het tweede element ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het krantenartikel en het opsporingsbericht zijn asielrelaas niet ondersteunen. Terugkeer naar Nigeria is in zijn geval wel degelijk in strijd met het Vluchtelingenverdrag dan wel artikel 3 van het EVRM.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de afwijzing van eisers eerdere asielaanvraag in rechte vaststaat. Dit heeft tot gevolg dat het oordeel in de eerdere asielprocedure, waarin het asielrelaas ongeloofwaardig is geacht, in de opvolgende asielprocedure als uitgangspunt heeft te gelden.
4.2.
Een verklaring van onderzoek van BD is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling een deskundigenadvies waarvan verweerder in beginsel mag uitgaan mits hij zich ervan heeft vergewist dat dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Indien dit het geval is, kan de desbetreffende vreemdeling de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 9 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1695, en 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:636).
4.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit in aanmerking genomen dat volgens BD het opsporingsbericht met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, waardoor volgens verweerder niet kan worden uitgegaan van de inhoud van het bericht. Ook kan volgens verweerder geen waarde worden gehecht aan de inhoud van het krantenartikel in The Nigerian Observer, gelet op de conclusie van BD dat verschillende pagina’s niet de originele geproduceerde pagina’s zijn en de krant dus met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet in deze verschijningsvorm is uitgegeven. Uit onderzoek van verweerder volgt bovendien dat de online versie van het artikel hoogstwaarschijnlijk pas lange tijd na de datum van het gestelde incident online is verschenen, wat de inhoud ervan onbetrouwbaar maakt. Eiser heeft geen contra-expertise laten verrichten of anderszins concrete aanknopingspunten verschaft om te kunnen twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming of de juistheid van het advies van BD. Verweerder heeft het advies van BD dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen en het standpunt kunnen innemen dat het opsporingsbericht en het krantenartikel het asielrelaas van eiser niet ondersteunen.
4.4.
Nu verweerder verder onweersproken heeft gesteld dat de inhoud van het krantenartikel op meerdere punten niet overeenstemt met eisers verklaringen in de eerste asielprocedure en in aanmerking genomen dat al in de vorige asielprocedure is vast komen te staan dat eiser vage en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het tweede element, heeft verweerder niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat het tweede element (nog steeds) ongeloofwaardig is. Dit standpunt is ook deugdelijk gemotiveerd. Het betoog dat eiser in Nigeria te vrezen heeft voor vervolging dan wel dat hij daar een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, wordt gelet op het voorgaande niet gevolgd.
4.5.
De beroepsgronden slagen niet.
5. Omdat ook indien zou worden uitgegaan van de door eiser gestelde identiteit, verweerder op dezelfde gronden tot afwijzing van de asielaanvraag heeft kunnen komen, ziet de rechtbank geen reden om in te gaan op eisers betoog over zijn identiteit en de in dat verband overgelegde documenten.
6. De rechtbank komt tot de conclusie dat de opvolgende asielaanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van
N.R.R. Pahladsingh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.