ECLI:NL:RBDHA:2023:10215
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugkeerbesluit en inreisverbod voor Oezbeekse vreemdeling; beoordeling van gelijkheidsbeginsel en ambtelijke misslag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan een Oezbeekse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.D. Kupelian, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 25 januari 2023 was genomen. Dit besluit hield in dat de eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van een jaar was opgelegd, nadat hij zonder rechtmatig verblijf in Nederland was aangetroffen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen geen zitting nodig achtten, waardoor het onderzoek zonder zitting is gesloten. De eiser voerde aan dat de ophouding door de arbeidsinspectie onrechtmatig was en dat het inreisverbod in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere Oezbeken in vergelijkbare situaties geen inreisverbod hadden gekregen. De rechtbank oordeelde echter dat de beroepsgrond met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat verweerder had toegelicht dat er sprake was van een ambtelijke misslag bij de oplegging van de inreisverboden aan enkele andere vreemdelingen.
Daarnaast voerde de eiser aan dat zijn persoonlijke omstandigheden aanleiding zouden moeten geven om van het inreisverbod af te zien of de duur ervan te verkorten. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat hij concrete vooruitzichten had op werk in andere EU-lidstaten en dat verweerder terecht had gesteld dat de intentie om werk te vinden een onzekere toekomstige gebeurtenis was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.