ECLI:NL:RBDHA:2023:10215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
NL23.3187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor Oezbeekse vreemdeling; beoordeling van gelijkheidsbeginsel en ambtelijke misslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan een Oezbeekse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.D. Kupelian, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 25 januari 2023 was genomen. Dit besluit hield in dat de eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van een jaar was opgelegd, nadat hij zonder rechtmatig verblijf in Nederland was aangetroffen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen geen zitting nodig achtten, waardoor het onderzoek zonder zitting is gesloten. De eiser voerde aan dat de ophouding door de arbeidsinspectie onrechtmatig was en dat het inreisverbod in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere Oezbeken in vergelijkbare situaties geen inreisverbod hadden gekregen. De rechtbank oordeelde echter dat de beroepsgrond met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat verweerder had toegelicht dat er sprake was van een ambtelijke misslag bij de oplegging van de inreisverboden aan enkele andere vreemdelingen.

Daarnaast voerde de eiser aan dat zijn persoonlijke omstandigheden aanleiding zouden moeten geven om van het inreisverbod af te zien of de duur ervan te verkorten. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat hij concrete vooruitzichten had op werk in andere EU-lidstaten en dat verweerder terecht had gesteld dat de intentie om werk te vinden een onzekere toekomstige gebeurtenis was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3187
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 25 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van een jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. Omdat partijen hebben laten weten een zitting niet nodig te vinden, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Eiser heeft de Oezbeekse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988. Op 25 januari 2023 verbleef hij niet rechtmatig in Nederland en is hij door medewerkers van de arbeidsinspectie werkend aangetroffen. Eiser is opgehouden en verweerder heeft hem vervolgens een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van achtentwintig dagen en een inreisverbod voor de duur van één jaar.
3. Eiser voert in beroep allereerst aan dat de ophouding die aan de oplegging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod voorafging, onrechtmatig is.
4. De rechtbank verwijst ten aanzien van deze beroepsgrond naar het oordeel dat zij hierover al heeft gegeven in de uitspraak van 22 februari 2023.2 De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien, of anders op zijn minst de duur van het inreisverbod had moeten verkorten. Verweerder heeft volgens eiser het gelijkheidsbeginsel geschonden. Er zijn namelijk op 24 en 25 januari 2023 nog tien andere Oezbeken, ook zonder rechtmatig verblijf, werkend aangetroffen. Een deel van hen heeft geen inreisverbod gekregen, of slechts een inreisverbod
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
van één jaar, waar anderen een inreisverbod van twee jaar opgelegd hebben gekregen. Eiser wijst concreet op de zaak NL23.3189.
6. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Verweerder heeft toegelicht dat er een misverstand is geweest in het opleggen van het inreisverbod. Door dit misverstand zijn aan vier van de in totaal elf aangetroffen vreemdelingen ten onrechte afwijkende besluiten opgelegd voor wat betreft de vertrektermijn en (de duur van) het inreisverbod. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze informatie van verweerder te twijfelen. Volgens vaste rechtspraak strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald.3
7. Tot slot voert eiser aan dat verweerder van het opleggen van inreisverbod had moeten afzien, of de duur ervan had moeten verkorten, in verband met zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft voor weinig geld zware arbeid verricht in Nederland en verkeert in een kwetsbare positie ten opzichte van de aannemer voor wie hij heeft gewerkt. Vanwege het opgelegde inreisverbod kan eiser niet in andere lidstaten van de Europese Unie werken, waaronder Estland, Letland of Litouwen, waar hij stelt gemakkelijk werk te kunnen vinden.
8. Verweerder heeft ten aanzien hiervan gesteld dat de intentie om werk te vinden in een van bovenstaande landen moet worden gezien als een onzekere toekomstige gebeurtenis. Eiser beschikt ook niet over een tewerkstellingsvergunning of een andere geldige verblijfsvergunning om binnen Europa te verblijven. Indien een andere lidstaat een formeel verzoek indient bij Nederland om het inreisverbod op te heffen omdat deze lidstaat aan eiser een verblijfsvergunning wil verlenen, zal dit verzoek bovendien worden gehonoreerd, aldus verweerder.
9. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Uit het op 25 januari 2023 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor bij het terugkeerbesluit en inreisverbod blijkt dat eiser is geïnformeerd over het tegen hem uit te vaardigen inreisverbod en de gevolgen daarvan. Eiser is erop gewezen dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden van het uitvaardigen van een inreisverbod kan worden afgezien, dan wel dat de duur daarvan kan worden verkort, en dat het aan hem is dergelijke omstandigheden aan te voeren. Uit het proces-verbaal blijkt dat tijdens het gehoor specifieke vragen aan eiser zijn gesteld, waaronder de vraag of eiser familie en/of zakelijke belangen heeft in Nederland of Europa. Eiser heeft hierop verklaard dat hij dit niet heeft. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit
momenteel anders is en dat hij concreet uitzicht heeft op werk in één van de genoemde landen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank daarom op het standpunt kunnen stellen dat met deze onzekere toekomstige gebeurtenis geen rekening gehouden hoeft te worden. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat de autoriteiten van een lidstaat waar eiser mogelijk in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning de Nederlandse autoriteiten kunnen verzoeken om het inreisverbod op te heffen en dat dit verzoek dan in beginsel zal worden gehonoreerd.4
10. Het beroep is ongegrond.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2058.
4 Zie paragraaf A4/2.5.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van A.C. Kampschuur, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.