ECLI:NL:RBDHA:2023:10305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.13751
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat Duitsland niet voldoet aan de Europese richtlijnen en dat hij zich daar niet veilig voelt. Hij heeft ook gewezen op zijn detentie in Duitsland en het gebrek aan juridische bijstand.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat er systematische tekortkomingen zijn in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eiser aan Duitsland onevenredige hardheid zou opleveren. De vrees van eiser voor besmetting met het coronavirus in Duitse asielzoekerscentra wordt als onvoldoende onderbouwd beschouwd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13751

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor behandeling van de aanvraag.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.

Het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het beroep van eiser op artikel 17 van de Dublinverordening

5. Eiser betoogt dat er niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Hierbij voert eiser aan dat Duitsland zich niet houdt aan de Europese Richtlijnen. Eiser voelde zich niet veilig en werd op discriminerende en onvriendelijke wijze behandeld door de autoriteiten en burgers van Duitsland. Over deze problemen kan eiser naar eigen zeggen niet klagen. Eiser weet niet waar en hoe hij hierover moet klagen. Daarnaast is eiser de Duitse taal niet machtig, waardoor hij over de klachtenprocedure geen informatie kan opvragen. Verder heeft eiser 34 dagen gedetineerd gezeten omdat hij zonder vervoersbewijs gebruik maakte van het openbaar vervoer en daardoor boetes had open staan. Dit is volgens eiser een te zware straf. Ook werd aan eiser geen advocaat toegewezen in zijn strafprocedure en asielprocedure. Voor een advocaat in de asielprocedure diende eiser zelf te betalen, hetgeen in strijd is met artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn. Ook voldoet de opvang in Duitsland niet aan de Opvangrichtlijn. Eiser wijst in dit verband op het AIDA landenrapport Duitsland, Update 2021. Verder betoogt eiser dat Duitsland hem terug zal sturen naar Algerije en daarmee inbreuk maakt op artikel 3 van het EVRM. Overdracht van eiser aan Duitsland leidt daarom tot indirect refoulement. Tot slot betoogt eiser dat hij niet volledig gevaccineerd is voor het coronavirus en daarom vreest hij besmet te worden vanwege de overbevolking in Duitse asielzoekerscentra. Volgens eiser dient gelet op bovenstaande Nederland op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de asielaanvraag in behandeling dient te nemen.
5.1.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen jegens eiser zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat er niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hierin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft geen concrete informatie overgelegd die aanleiding geeft voor het oordeel dat sprake is van systematische tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem van Duitsland. Hierbij stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat het AIDA rapport onvoldoende is om te concluderen dat asielzoekers structureel terecht komen in een situatie van verregaande materiële deprivatie, ondanks dat uit het rapport blijkt dat de opvangomstandigheden soms moeilijk zijn. Uit het AIDA rapport blijkt tevens niet dat er sprake is van systeem gerelateerde tekortkomingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bovendien in zijn uitspraak van 6 juli 2022 [2] geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Spanje nog kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft daarnaast geen concrete aanknopingspunten om te concluderen dat Duitsland bij de behandeling van het asielverzoek niet toetst aan artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Met het gegeven claimakkoord garandeert Duitsland bovendien dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld met toepassing van alle Europese wet- en regelgeving op het gebied van het asielrecht welke in Duitsland gelden. Dat eiser gedetineerd heeft gezeten in Duitsland maakt dit niet anders. De staatssecretaris stelt zich hierover terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat de detentie van eiser onrechtmatig en in strijd met de internationale afspraken is geweest. Verder stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat uit artikel 20 van de Procedurerichtlijn volgt dat kosteloze rechtsbijstand niet onbeperkt is en dat daaraan voorwaarden mogen worden gesteld. Er is op dit punt dus ook geen sprake van een systeemfout.
Daarnaast stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk is om in Duitsland rechtsbijstand te verkrijgen bij zijn asielprocedure. Als eiser toch in Duitsland wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielverzoek, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Duitse autoriteiten. Het betoog van eiser dat hij niet kan klagen omdat hij niet weet waar en hoe en omdat hij de Duitse taal niet spreekt, kan niet slagen. De staatssecretaris stelt zich hierover terecht op het standpunt dat eiser met de enkele stelling dat hij het Duits niet beheerst, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen mogelijkheid bestaat om te klagen. Hierbij wijst de staatssecretaris er terecht op dat eiser meerdere malen om internationale bescherming heeft gevraagd in Duitsland en daar langere tijd heeft verbleven. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
5.2.
In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat dat de staatssecretaris terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Verder staat er – voor zover van belang – dat de staatssecretaris de bevoegdheid in ieder geval gebruikt in de situatie dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de staatssecretaris terughoudend. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Er is geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser voor de behandeling van zijn asielverzoek van onevenredige hardheid getuigt. Het betoog van eiser omtrent zijn vrees om besmet te worden met het corona virus is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft dit niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, r.o. 8.