ECLI:NL:RBDHA:2023:10306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.14304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en inzet van niet-beëdigde tolk in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 7 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had de asielaanvraag van eiser, ingediend op 27 december 2022, niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de beoordeling op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 11 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij niet adequaat was gehoord door een niet-beëdigde tolk in de taal Igbo tijdens het aanmeldgehoor op 11 januari 2023. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen, omdat Spanje op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de inhoudelijke beoordeling. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Spanje van onevenredige hardheid zouden getuigen. De rechtbank wijst ook op een gebrek in de motivering van de staatssecretaris met betrekking tot het gebruik van een niet-beëdigde tolk, maar besluit dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet of niet op effectieve wijze kan klagen bij de Spaanse autoriteiten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14304

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden
besluit van 11 mei 2023 waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser van
27 december 2022 niet in behandeling heeft genomen omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1
De staatssecretaris heeft op verzoek van de rechtbank een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.14305, op 19 juni 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen omdat Spanje op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de inhoudelijke beoordeling van deze aanvraag. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Besluit tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen
van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om de overname van eiser gedaan. Spanje heeft dit verzoek op 27 februari 2023 aanvaard.
3.1.
De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om van de overdracht van eiser aan Spanje af te zien. Er zijn namelijk geen aanwijzingen dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt en eiser in Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest. Ook zijn er geen bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Spanje getuigt van een onevenredige hardheid, aldus de staatssecretaris.
Inzet van een niet-beëdigde tolk
4. De staatssecretaris heeft tijdens het Aanmeldgehoor Dublin op 11 januari 2023 (aanmeldgehoor) gebruik gemaakt van een niet-beëdigde tolk in de taal Igbo. In geschil is of is voldaan aan de voorwaarden waaronder de staatssecretaris van het gebruik van een beëdigde tolk mocht afzien.
Beoordelingskader
4.1.
Op grond van artikel van 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) maakt de staatssecretaris uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is, als wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is óf als het register voor de betreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat. Als van het gebruik van een beëdigde tolk wordt afgezien, dan moet dit op grond van het vierde lid met redenen omkleed schriftelijk worden vastgesteld.
4.1.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, gelezen in samenhang met het derde lid, voor de motivering geen andere eis stelt dan dat de staatssecretaris de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. Anders dan wanneer het register voor beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) voor de betreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat, is, als een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar is, het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf geen goede motivering. De staatssecretaris moet dan toelichten waarom geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat de rechtbank kan nagaan of de staatssecretaris zich heeft gehouden aan de geldende voorwaarde van vereiste spoed. [1]
Motivering door de staatssecretaris in de besluitvorming
4.2.
De staatssecretaris heeft in de besluitvorming uiteengezet waarom hij vindt dat is voldaan aan de voorwaarde van vereiste spoed, als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wbtv. Vanwege de vereiste spoed en omdat bij het inplannen van het aanmeldgehoor een beëdigde tolk niveau 1 of 2 niet tijdig beschikbaar was, is volgens de staatssecretaris in eisers geval voldaan aan de voorwaarden voor het inzetten van een niet-beëdigde tolk. Daarbij merkt de staatssecretaris op dat ook niet-beëdigde tolken moeten voldoen aan de kwaliteits- en integriteitseisen voordat zij worden opgenomen in het tolkenbestand van de IND.
Standpunt van eiser in de beroepsgronden
4.3.
Eiser is het hier niet mee eens en vindt zowel voor wat betreft de gestelde spoed als de tijdige beschikbaarheid van een beëdigde tolk, onvoldoende gemotiveerd dat zich in zijn geval een reden voor het toepassen van artikel 28, derde lid, van de Wbtv voordeed. Dit betekent volgens eiser dat artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv is geschonden door hem te horen zonder gebruik te maken van een beëdigde tolk. Dat hij voorafgaand aan en na afloop van het aanmeldgehoor heeft verklaard de tolk goed te verstaan en begrijpen en niet heeft aangevoerd dat er misverstanden zijn ontstaan door het gebruik van een niet-beëdigde tolk, was voornamelijk uit beleefdheid en omdat hij dacht geen andere keus te hebben. Eiser is op dat moment ook niet uitgelegd wat de reden was van het gebruik van een niet-beëdigde tolk en dat er kwaliteits- en niveauverschillen (kunnen) zijn. Verder vindt eiser het onduidelijk waarom geen beëdigde tolk Engels (Nigeriaans) is ingeschakeld.
Nadere motivering van de staatssecretaris in het verweerschrift
4.4.
In het verweerschrift heeft de staatssecretaris opgemerkt dat in de bestreden besluitvorming ten onrechte is aangegeven dat een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar was. Uit navraag bij de tolken-coördinator en het Rbtv volgt namelijk dat er in de taal Igbo geen beëdigde tolken zijn. Daarom kon tijdens het aanmeldgehoor alleen van een niet-beëdigde tolk in de Igbo-taal gebruik worden gemaakt. Bovendien is eiser door het gebruik van een niet-beëdigde tolk volgens de staatssecretaris niet in zijn belangen geschaad. Eiser is in zijn voorkeurstaal gehoord en heeft tijdens het aanmeldgehoor aangegeven de tolk goed te verstaan en begrijpen. Er zijn geen correcties en aanvullingen op dit gehoor ingediend en in de zienswijze is niet aangegeven dat sprake zou zijn geweest van communicatieproblemen tussen eiser en de tolk. Ook het aanmeldgehoor geeft hiervan – anders dan het proces-verbaal van verhoor bij de politie van 27 december 2022, dat in het Engels werd gevoerd – geen blijk.
Oordeel van de rechtbank
4.5.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in de bestreden besluitvorming een onjuiste motivering heeft gebruikt voor de reden waarom hij tijdens het aanmeldgehoor geen gebruik heeft gemaakt van een beëdigde tolk in de taal Igbo. Daarin heeft hij aangegeven dat, gelet op de vereiste spoed en de niet tijdige beschikbaarheid van een beëdigde tolk, was voldaan aan de voorwaarden om van een het gebruik van een beëdigde tolk af te zien. Dit is niet juist want gebleken is dat het Rbtv geen tolk in de Igbo-taal bevat, wat de werkelijke reden was voor het niet gebruik maken van een registertolk. Door eiser is niet bestreden dat het Rbtv geen tolk in de Igbo-taal bevat. In het geval het register voor de betreffende taal geen ingeschrevene bevat, is, anders dan wanneer er wel een beëdigde tolk is ingeschreven, het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking voldoende motivering. Omdat de schriftelijke mededeling dat het Rbtv geen beëdigde tolk in de Igbo-taal bevat eerst in het verweerschrift volgt, betekent dit dat er sprake is van een gebrek in de motivering van de besluitvorming. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. De reden daarvoor is, dat wanneer de staatssecretaris van meet af aan had gesteld dat het Rbtv geen beëdigde tolk in de Igbo-taal bevat, wat dus ook niet wordt bestreden, dit een afdoende motivering was geweest om op grond van het derde lid van artikel 28 van de Wbtv gebruik te maken van niet-beëdigde tolk. Hoewel eiser dus terecht klaagt dat de motivering van de staatssecretaris in de besluitvorming op dit punt onvoldoende is, leidt dit niet tot het door eiser nagestreefde doel dat het beroep om deze reden gegrond wordt verklaard.
4.5.1
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgrond van eiser, die hij op de zitting nader heeft toegelicht, dat ten onrechte niet is bezien of hij door een beëdigde tolk Engels (Nigeriaans) kon worden gehoord, niet slaagt. Zoals eiser tijdens het verhoor bij de politie op 27 december 2022 heeft verklaard, is Igbo zijn voorkeurstaal. Omdat er toen geen tolk in de Igbo-taal beschikbaar was, is bij dit verhoor, zo volgt uit het proces-verbaal, gebruik gemaakt van een tolk in de Engelse taal. Aan het eind van het proces-verbaal van dit verhoor is de volgende opmerking van de verbalisant opgenomen:
“Betrokken begrijpt de Engelse taal niet helemaal goed, de vragen moesten meerdere malen worden herhaald. Daarom is het beter dat betrokkene wordt gehoord in de taal Igbo bij de IND.”
De rechtbank kan onder die omstandigheden volgen dat het aanmeldgehoor (uit oogpunt van zorgvuldigheid) is afgenomen met gebruikmaking van een (niet-beëdigde) tolk in de taal Igbo en niet met een (beëdigde) tolk Engels. De kans was immers reëel dat eiser een tolk Engels niet goed zou kunnen verstaan of begrijpen. Het was in zijn belang om gehoord te worden in zijn voorkeurstaal. Daarbij komt dat de rechtbank met de staatssecretaris constateert dat er geen correcties en aanvullingen zijn ingediend op het aanmeldgehoor, dat er in de zienswijze geen melding is gemaakt van mogelijke communicatieproblemen tussen eiser en de tolk in de Igbo-taal of dat eiser moeite had deze te verstaan of begrijpen en dat ook het aanmeldgehoor hiervan geen blijk geeft. Dat sprake is geweest van een wissel in gemachtigden maakt niet dat, als van zulke problemen wel sprake was geweest, niet van eiser kan worden verlangd dat hij daarvan op die momenten melding had gemaakt. Eiser heeft pas op de zitting naar voren gebracht dat hij weldegelijk in staat is om, bijvoorbeeld met zijn gemachtigde, in het Engels te communiceren en deze taal goed te spreken en begrijpen. Omdat dit zo laat naar voren wordt gebracht, en dit ook niet is onderbouwd, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. Daarbij is ook van belang dat (nog steeds) niet wordt betwist dat eiser het Igbo goed begrijpt. De rechtbank ziet dan ook geen onzorgvuldigheid in de omstandigheid dat tijdens of voorafgaand aan het aanmeldgehoor niet is nagegaan of een (beëdigde) tolk Engels beschikbaar was.
Artikel 17 van de Dublinverordening
5. Eiser heeft aangevoerd dat zijn persoonlijke situatie en de situatie zoals hij deze heeft ervaren in Spanje maken dat hij niet aan Spanje kan worden overgedragen. De rechtbank stelt vast dat eiser hiermee heeft beoogd te betogen dat de staatssecretaris ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. Eiser heeft op de zitting bevestigd dat niet in geschil is dat ten aanzien van Spanje kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.1.
Ter onderbouwing van zijn betoog dat in zijn situatie sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling had moeten nemen omdat een overdracht aan Spanje van onevenredige hardheid is, voert eiser het volgende aan. Eiser is op het aanmeldcentrum in Spanje bedreigd door mensensmokkelaars. Hij was in de veronderstelling dat hij in Spanje voldoende bescherming zou genieten, maar niemand wilde hem daar helpen. Daarom heeft hij besloten Spanje te verlaten. Eiser veronderstelde dat hij zonder problemen vanuit Spanje kon doorreizen naar Nederland. Niemand had hem namelijk uitgelegd wat de gevolgen daarvan zijn. Eiser meent dat hij in Spanje is misleid en onvoldoende is geïnformeerd over de gevolgen van doorreizen naar een andere lidstaat. Er is geen tolk ingeschakeld om dit aan eiser duidelijk te maken en te begrijpen wat eisers zorgen waren. Pas in Nederland heeft eiser begrepen dat hij op grond van de Dublinverordening zal worden overgedragen aan Spanje. Eiser is angstig geworden en heeft in Spanje geen professionele bijstand gehad. Hij zoekt een veilige en vertrouwde plek, maar voelt zich in Spanje niet op zijn gemak en heeft geen vertrouwen in de Spaanse autoriteiten. Eiser vreest er voor problemen vanwege de mensensmokkelaars en hun handlangers. Op de zitting heeft eiser hier nog aan toegevoegd dat zijn vriend op een opvanglocatie in Spanje is gewurgd en dat hij daar videobeelden van heeft. In dit kader heeft eiser ook verwezen naar het rapport ‘State of the World’s Human Rights: Spain 2022/2023’ van Amnesty International, waaruit volgens hem volgt dat sprake is van geweldpleging door de Spaanse autoriteiten tegen Afrikanen met donkere huidskleur en dat de Verenigde Naties het aanhoudende gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel voor het verwonden, doden en mensonterend behandelen van (donkere) Afrikaanse vluchtelingen hebben veroordeeld. Eiser is bang dat hem bij terugkeer naar Spanje hetzelfde overkomt als zijn vriend, hij daar geen bescherming krijgt en er niet effectief kan klagen in het geval van problemen.
5.2.
De staatssecretaris kan in individuele gevallen gebruikmaken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat dat de staatssecretaris terughoudend gebruikmaakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van in de Dublinverordening neergelegde criteria niet toe verplicht is. Verder staat er – voor zover van belang – dat de staatssecretaris de bevoegdheid in ieder geval gebruikt als “bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.” Vanwege de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat in de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd geen reden is gelegen zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit standpunt voldoende deugdelijk gemotiveerd. Uitgaande van de verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Spanje, waarover de rechtbank opmerkt dat hij die voor een deel pas in beroep naar voren brengt, vindt de rechtbank het op zich begrijpelijk dat deze eisers vertrouwen in de Spaanse autoriteiten heeft geschaad. Hoewel de gebeurtenissen in Spanje ongetwijfeld impact op hem hebben gehad, heeft de staatssecretaris (ook ter zitting) redelijkerwijs het standpunt kunnen innemen dat in het geval van eiser geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat van een overdracht aan Spanje zou moeten worden afgezien omdat dit van onevenredige hardheid zou zijn. De staatssecretaris verwacht ook niet ten onrechte van eiser dat als hij in Spanje problemen ervaart, op welk vlak dan ook, hij daarover in Spanje bij de (hogere) autoriteiten of daartoe bedoelde instanties klaagt. Daarbij vindt de rechtbank ook van belang dat eiser niet betwist dat voor Spanje kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet of niet op effectieve wijze kan klagen bij de Spaanse autoriteiten. Hier voegt de rechtbank nog aan toe dat de omstandigheid dat zijn vriend in Spanje om het leven is gebracht, niet zonder meer betekent dat er een aanzienlijk risico is dat eiser hetzelfde lot wacht. De context en omstandigheden van de dood van zijn vriend zijn immers niet helder. Ook deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en eiser mag overdragen aan Spanje. Vanwege het onder 4.5 geconstateerde gebrek in de besluitvorming bestaat aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. De vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer ABRvS 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:378, 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:600, en ABRvS 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395.