ECLI:NL:RBDHA:2023:10336

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingesteld tegen de maatregel van bewaring, die op 22 juni 2023 is opgelegd. De staatssecretaris heeft de maatregel op 3 juli 2023 opgeheven, wat de rechtbank dwingt om te beoordelen of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming.

De rechtbank concludeert dat de bewaring onrechtmatig was vanaf 30 juni 2023, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op die datum een voorlopige voorziening heeft getroffen die eiser beschermde tegen uitzetting. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de drie dagen dat hij onterecht in bewaring was gehouden, en kent een bedrag van € 300,- toe. Daarnaast worden de proceskosten van eiser, die zijn gemaakt voor rechtsbijstand, vastgesteld op € 1.674,-. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met de rechten van vreemdelingen en de verplichtingen die voortvloeien uit de Vreemdelingenwet. De rechtbank bevestigt dat de staatssecretaris niet alleen moet handelen op basis van de feiten, maar ook rekening moet houden met de rechten van de betrokkenen, zoals het recht op een eerlijk proces en de mogelijkheid om zich te verweren tegen maatregelen die hun vrijheid aantasten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 22 juni 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd.
Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1
De staatssecretaris heeft op 3 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.1
Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Gebrek door ontbreken zienswijze?
3. Eiser voert aan dat hij niet zonder zijn gemachtigde had mogen worden gehoord en dat hij ten onrechte niet de mogelijkheid heeft gehad om voor het opleggen van de maatregel een zienswijze in te dienen.
3.1
De rechtbank stelt vast dat op 22 juni 2023 om 07:16 de piketmelding is ontvangen door de Raad voor Rechtsbijstand. De gemachtigde van eiser heeft om 08:03 de piketmelding geaccepteerd. Daarna heeft hij direct contact opgenomen met de Dienst Terugkeer & Vertrek om aan te geven dat hij bij het gehoor aanwezig wil zijn, maar vanuit Groningen moet komen en daarom verwacht er rond 10:30 te zijn. De gemachtigde heeft aangegeven dat met het gehoor kon worden gestart, nadat hij eiser telefonisch heeft gesproken. Hij heeft eiser toen telefonisch gesproken. Toen de gemachtigde aankwam op de locatie van verhoor was de maatregel al opgelegd.
3.2
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voor het opleggen van de maatregel moet onderzoeken of er redenen zijn om af te zien van het opleggen van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft dat gedaan door eiser op 22 juni 2023 te horen waarbij eiser de gelegenheid heeft gehad om redenen naar voren te brengen waarom van bewaring moet worden afgezien. De staatssecretaris hoeft geen gelegenheid te bieden om een schriftelijke zienswijze in te dienen. Uit het proces-verbaal van gehoor van 22 juni 2023 blijkt dat eiser zijn zienswijze mondeling naar voren heeft gebracht tijdens het gehoor. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het gehoor mag plaatsvinden zonder aanwezigheid van de gemachtigde, indien binnen twee uur na de verzending van het bericht over de voorgenomen inbewaringstelling nog geen advocaat aanwezig is. [1] Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de wachttijd van twee uur aanvangt als de staatssecretaris de piketmelding naar de piketcentrale heeft verzonden. [2] Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat de gemachtigde van eiser om 10:53 bij het gehoor is aangesloten, en dat het gehoor om 11:19 is hervat, waarna om 11:22 de maatregel van bewaring is opgelegd. De gemachtigde had dus de gelegenheid om nog tijdens het gehoor zijn zienswijze naar voren kunnen brengen. Op dit punt wijkt het proces-verbaal dus af van wat de gemachtigde van eiser op de zitting heeft aangevoerd. De rechtbank gaat uit van de weergave in het proces-verbaal van gehoor. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1
Eiser heeft alle gronden betwist. Daarbij voert hij aan dat er geen sprake is van een significant risico op onderduiken. Eiser weet namelijk zeker dat hij het hoger beroep in de asielprocedure gaat winnen. Wat betreft de zware gronden 3a en 3k voert eiser aan dat deze weliswaar feitelijk juist zijn, maar volgens eiser ontbreekt de vereiste nadere toelichting. Ten aanzien van de zware grond 3l voert eiser aan dat hem geen termijn is gegeven om vrijwillig te vertrekken. Daarbij is ten onrechte als motivering opgenomen dat zijn vrouw heeft geprobeerd om de verloskundige om te kopen om te verklaren dat zij al 34 weken zwanger was. Volgens eiser is daarom ten onrechte tegengeworpen dat de overdracht op 13 juni 2023 bewust is gefrustreerd. Ook de zware grond 3m moet volgens eiser nader worden toegelicht, omdat – gelet op de geplande overdrachtsdatum en de uitgerekende datum – de geplande overdracht niet kon plaatsvinden.
Ten aanzien van de lichte grond 4a voert eiser aan dat de omstandigheid dat hij niet beschikt over een document zoals bedoeld onder artikel 4.21 van het Vb 2000 niet van belang is omdat er geen document nodig is bij een overdracht op grond van de Dublinverordening. Eiser betwist de lichte grond 4c dat hij niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt. Op grond van de Dublinverordening is de staatssecretaris namelijk verplicht om opvang te verlenen gedurende de behandeling van de asielaanvraag. Het verblijf bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is daarom aan te merken als een vaste verblijfplaats. Eiser betwist tot slot de lichte grond 4d dat hij niet beschikt over voldoende middel van bestaan, omdat hij een bedrag van € 3.000 heeft dat hij kan gebruiken om Nederland te verlaten.
4.2
Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 volgt dat, om de zware gronden 3a en 3k aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat de gronden feitelijk juist zijn. [3] Eiser heeft de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3k niet betwist waarmee deze vaststaan en voldoende zijn om de maatregel te dragen. De staatsecretaris kon zich daarom in de maatregel op het standpunt stellen dat het significante risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser verder heeft aangevoerd over de andere gronden kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De staatssecretaris hoeft niet te vertrouwen op eisers stelling dat hij zich niet aan het toezicht zal onttrekken vanwege zijn positieve verwachtingen over het hoger beroep in de asielprocedure, omdat dit gaat om een subjectieve beleving van eiser over zijn asielprocedure en op voorhand niet valt te voorspellen hoe dat zich zal ontwikkelen.
Eiser heeft nog aangevoerd dat de motivering bij de zware grond 3k onjuist is, omdat de staatssecretaris ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij zijn overdracht frustreert door een verloskundige om te kopen om een verkeerde uitgerekende datum op te nemen. Hoewel de rechtbank met eiser eens is dat hij inmiddels met documenten aangetoond heeft wat de uitgerekende datum is, en ook dat die uitgerekende datum overeen komt met zijn verklaringen dat zijn vrouw niet fit to fly was op 4 juli leidt dit niet tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat er voldoende gronden voor de bewaring zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bestond er een redelijk vooruitzicht op overdracht?
5. Eiser voert aan dat er ten tijde van de bewaring geen redelijk vooruitzicht op overdracht was. Voor het opleggen van de maatregel van bewaring was namelijk al duidelijk dat de overdracht niet kon plaatsvinden. De vrouw van eiser is namelijk in verwachting. Haar uitgerekende datum is eerst vastgesteld op 26 augustus 2023. Door eiser en zijn vrouw is een second opinion gevraagd waaruit blijkt dat de uitgerekende datum 15 augustus 2023 is. Dit betekent dat zij op 4 juli 2023, 34 weken zwanger was en niet meer mocht vliegen. Omdat al bekend was dat de vlucht op 4 juli 2023 zou zijn, wist de staatssecretaris dat de overdracht niet plaats kon vinden.
5.1
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er voorafgaande aan de opheffing van de bewaring geen redelijk vooruitzicht op overdracht was. De reden hiervoor is dat toen de maatregel werd opgelegd uit het medisch dossier van de GGZ – de op dat moment aanwezige informatie – bleek dat de vrouw van eiser op 26 augustus 2023 uitgerekend was. Uit het proces-verbaal blijkt dat bij het gehoor op 22 juni 2023 een arts aanwezig was en deze arts heeft de uitgerekende datum bevestigd. De staatssecretaris had op dat moment geen andere informatie waaruit een andere uitgerekende datum blijkt. Weliswaar heeft eiser in het gehoor anders verklaard, namelijk dat zijn vrouw op 15 augustus 2023 uitgerekend is, maar hij heeft dit niet onderbouwd met informatie waaruit dat blijkt. De staatssecretaris mocht daarom uitgaan van de informatie waar hij op dat moment wél over beschikte. Dat achteraf blijkt dat de uitgerekende datum 15 augustus 2023 is doet daar niet aan af, omdat die informatie op het moment van het opleggen van de maatregel niet bekend was.
5.2
Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Schadevergoeding
6. De Afdeling heeft op 30 juni 2023 een voorlopige voorziening getroffen waardoor eiser niet kan worden uitgezet totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist. Op 3 juli 2023 is de bewaring daarom opgeheven. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de bewaring onrechtmatig is vanaf 30 juni 2023. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat eiser daarom recht heeft op een schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was met ingang van 30 juni 2023 onrechtmatig.
7.1
De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 3 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 3 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 300,-.
7.1
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 300,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Gerwen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
2.ABRvS, 18 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:189.