In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Surinaamse vrouw, had verzocht om een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin het recht op respect voor privé- en familieleven is vastgelegd. De aanvraag werd afgewezen op 1 februari 2022, en het bezwaar daartegen werd op 9 september 2022 ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij niet genoeg geld had om het griffierecht te betalen en vroeg om vrijstelling, wat door de rechtbank werd toegewezen.
Tijdens de zitting op 24 januari 2023, waar eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, werd het beroep behandeld. Eiseres voerde aan dat er wel degelijk sprake was van familieleven met haar kinderen en kleinkinderen, en dat verweerder ten onrechte geen hoorzitting had gehouden na haar bezwaar. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder in deze zaak niet verplicht was om een hoorzitting te houden, omdat eiseres in bezwaar geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die het gestelde familieleven konden onderbouwen.
De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te weerleggen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van meer dan gebruikelijke banden tussen eiseres en haar dochters, en dat de bewijsstukken die eiseres had ingediend, niet konden leiden tot een ander besluit. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.