In deze zaak heeft eiser op 15 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 31 augustus 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze procedure, heeft op 20 juni 2023 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is. Dit is in lijn met artikel 6:20, derde lid, van de Awb, dat stelt dat als er geen procesbelang meer is, het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard kan worden. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat zijn aanvraag is ingewilligd.
Daarnaast heeft de rechtbank de vraag behandeld of verweerder moet worden veroordeeld in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt bevestigend en stelt dat, ook al is het beroep niet-ontvankelijk verklaard, er aanleiding is om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Dit is gebaseerd op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij een wegingsfactor van 0,5 is toegepast omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.