In deze zaak heeft eiser op 8 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 3 augustus 2021 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft op 30 maart 2023 verweerder in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat het beroep werd ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is.
Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen acht weken een besluit te nemen, en om een dwangsom op te leggen van € 100 per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft. De rechtbank oordeelt dat een termijn van acht weken redelijk is, gezien de eerdere gehoorprocedures. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, die op 16 september 2022 afliep, is overschreden zonder dat er een beslissing is genomen.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en de mogelijkheid tot verzet is aangegeven.