ECLI:NL:RBDHA:2023:10601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL22.986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot privéleven en familieleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Armeense vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres had in het verleden verschillende verblijfsrechtelijke procedures doorlopen, maar geen verblijfsvergunning verkregen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikte en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een vrijstelling rechtvaardigden. Eiseres had aangevoerd dat zij psychische klachten had en dat haar terugkeer naar Armenië gevaarlijk zou zijn, maar de rechtbank vond dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel. De rechtbank concludeerde dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken bij de belangenafweging en dat de keuze van de ouders van eiseres om in Nederland te blijven, ondanks het ontbreken van verblijfsrecht, voor haar risico kwam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de belangen van de Nederlandse staat bij een restrictief migratiebeleid zwaarder wogen dan de belangen van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.986

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigden: mr. I.M. Zuidhoek en mr. M.A .Vegter),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Metselaar).

Procesverloop

In het besluit van 29 juni 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘privéleven conform artikel 8 EVRM’ afgewezen.
In het besluit van 17 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Ook de ouders van eiseres en haar broertjes en zusje zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Armeense nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. In mei 2009 is zij naar Nederland gekomen samen met haar ouders. Zij heeft twee jongere broertjes en een zusje, die alle drie in Nederland zijn geboren. Eiseres en haar familie hebben in Nederland verschillende verblijfsrechtelijke procedures doorlopen. Daarbij gaat het met name om procedures op grond van asiel, op grond van de Definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen en op grond van artikel 8 van het EVRM. Geen van die procedures heeft tot een verblijfsvergunning geleid. Op 5 april 2018 is het gezin naar Armenië teruggekeerd. Op 20 september 2019 zijn zij naar Nederland teruggekomen omdat zij aanspraak wilden maken op de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen, die op 29 januari 2019 van kracht was geworden. Hun aanvraag van 21 februari 2019 is op 24 oktober 2019 afgewezen omdat eiseres en haar familie op de peildatum van 29 januari 2019 niet in Nederland waren. Bij besluit van 18 maart 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard. Het tegen deze beslissing ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 juli 2021 (AWB 20/3116) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bevestigd op 24 maart 2023 (202105103/1/V1). Op 22 januari 2021 heeft eiseres de nu voorliggende aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiseres niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikt en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Volgens verweerder is er geen reden eiseres op medische gronden vrij te stellen van het mvv-vereiste. Omdat eiseres onvoldoende medische stukken heeft overgelegd heeft verweerder namelijk het Bureau Medische Advisering (BMA) niet kunnen vragen om een advies uit te brengen over de gezondheidssituatie van eiseres. Volgens verweerder kan eiseres ook niet op grond van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Geen van de gezinsleden van eiseres heeft immers verblijfsrecht in Nederland, zodat eiseres het familieleven met haar gezinsleden kan voortzetten in haar land van herkomst. Verder is verweerder niet gebleken van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar in Nederland woonachtige oom. Uitzetting van eiseres is volgens verweerder ook niet in strijd met het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Weliswaar heeft eiseres privéleven in Nederland, maar de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt valt in haar nadeel uit omdat niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie. Verweerder ziet ook geen aanleiding om eiseres op grond van de hardheidsclausule vrij te stellen van het mvv-vereiste. Daarnaast is verweerder niet gebleken dat eiseres in aanmerking komt voor uitstel van vertrek en ziet hij ook geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte in haar medische omstandigheden geen grond heeft gezien voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
3.1.
Niet in geschil is dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet de door verweerder gevraagde medische gegevens had verstrekt. Zij stond op dat moment ook niet in Nederland onder medische behandeling. Verweerder heeft gelet hierop het BMA niet om advies kunnen vragen over de gezondheidssituatie van eiseres en heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat eiseres niet op medische gronden vrijgesteld kan worden van het mvv-vereiste. De brief van een GZ-psycholoog van GGZ Noord-Holland-Noord van 25 januari 2022 die eiseres in beroep heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel. Tijdens de zitting heeft eiseres namelijk toegelicht dat haar contact met deze GZ-psycholoog niet tot een medische behandeling heeft geleid. De beroepsgrond faalt.
4.1.
Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen reden is haar op grond van familieleven met haar oom als bedoeld in artikel 8 van het EVRM vrij te stellen van het mvv-vereiste. Zij stelt in dit verband dat zij en haar gezin sinds de terugkomst naar Nederland in september 2019 ondergedoken wonen op een kleine zolder in de woning van haar oom. Haar oom biedt het gezin onderdak, betaalt al hun kosten van levensonderhoud en loopt risico’s voor hen. De band tussen eiseres en haar oom is bijzonder en hecht.
4.2.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres de gestelde hechte persoonlijke banden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres haar stellingen over de (financiële) steun door haar oom op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De samenwoning met de oom heeft verweerder op zichzelf onvoldoende kunnen vinden, waarbij verweerder in aanmerking heeft kunnen nemen dat eiseres ten tijde van het besluit op bezwaar nog niet zo lang bij de oom verbleef, namelijk sinds september 2019. Verweerder heeft eiseres daarom niet op grond van artikel 8 van het EVRM vanwege de band met haar oom vrij hoeven stellen van het mvv-vereiste. Het betoog slaagt niet.
5.1.
Eiseres voert voorts aan dat er vrijstelling van het mvv-vereiste had moeten worden verleend op grond van haar recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Zij stelt daartoe dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, die - in onderlinge samenhang beschouwd - maken dat de belangenafweging in haar voordeel had moeten uitvallen. Zij verblijft nagenoeg haar gehele leven in Nederland en heeft een grote maatschappelijke en sociale verbondenheid met Nederland, mede doordat zij hier haar vormende jaren heeft doorgebracht. Zij heeft geen enkele band met Armenië, waar zij slechts korte tijd als baby heeft gewoond. Dat zij in Nederland privéleven heeft opgebouwd door de keuze van haar ouders om in Nederland te blijven, kan haar als minderjarige niet worden toegerekend. Het gezin kon ook niet anders dan in Nederland blijven, omdat zij in Armenië een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. In dit verband wijst eiseres onder overlegging van diverse stukken op de algemene situatie in Armenië voor de religieuze etnische minderheidsgroep van de Jezidi’s, waartoe zij behoort. Familieleden van eiseres zijn in het verleden ook vermoord in Armenië. Eiseres meent met een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 13 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3154) dat de rechtbank de behandeling van haar zaak zou moeten aanhouden tot de beantwoording door het Hof van Justitie van de in die uitspraak gestelde prejudiciële vragen over ambtshalve toetsing aan het refoulementsverbod. Na de terugkeer van het gezin naar Armenië in april 2018 hebben zij ook ondervonden dat zij daar nog steeds gevaar lopen en dat eiseres in dat land dus geen leven kan opbouwen. Zij hebben vanwege een doodsbedreiging moeten vluchten naar Rusland. Ook daar konden zij echter, vanwege discriminatie en pesterijen, niet blijven zodat zij genoodzaakt waren – via Frankrijk – terug te keren naar Nederland. In Frankrijk heeft de vader van eiseres uit wanhoop en angst voor uitzetting van het gezin geprobeerd zelfmoord te plegen. Eiseres heeft door de ervaringen in het buitenland psychische schade opgelopen. Zij wijst daarbij op een verklaring van een Russische schoolpsycholoog en de brief van de GZ-psycholoog van 25 januari 2022. Verder wijst eiseres op een op haar betrekking hebbende orthopedagogische rapportage van de rijksuniversiteit Groningen van 1 oktober 2015 en op informatie in een brief van Defence for Children van 19 juni 2023 waaruit volgens haar blijkt dat terugkeer na langdurig verblijf in Nederland tot ontwikkelingsschade bij kinderen lijdt. Eiseres meent dat verweerder ten onrechte geen onderzoek door een deskundige heeft laten verrichten naar de concrete schade voor de ontwikkeling van eiseres die door terugkeer naar Armenië zou ontstaan en naar haar ontwikkelingsperspectief in dat geval. Ook de rechtbank kan een deskundige benoemen om zodanig onderzoek te laten verrichten. Eiseres wijst in dat verband op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 19 december 2022 (AWB 20/7738). Eiseres wijst, onder overlegging van verschillende stukken, zoals brieven van burgemeesters, een petitie en nieuwsartikelen, er verder op dat veel Nederlanders begaan zijn met haar situatie en dat ook in de media en in de politiek er veel aandacht is voor haar zaak. Zij meent verder dat uit het besluit onvoldoende blijkt dat verweerder haar belangen (als kind) als bedoeld in artikel 3 van het IVRK bij de beoordeling van de aanvraag centraal heeft gesteld.
5.2.
Niet in geschil is dat eiseres privéleven heeft in Nederland. In geschil is of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit onder meer het arrest van het EHRM van 4 december 2012 in de zaak Butt tegen Noorwegen, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709 (hierna: het arrest Butt), en de jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527, volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven, respectievelijk het familie- en gezinsleven een 'fair balance' moet worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Uit het arrest Butt kan verder worden afgeleid dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders gebruik maken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen. Als de betreffende vreemdeling dan wel diens ouders konden - althans hadden moeten - weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, bestaat slechts onder uitzonderlijke omstandigheden reden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven, respectievelijk familie- en gezinsleven.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder alle van betekenis zijnde relevante feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft alles wat in bezwaar is aangevoerd, ook de belangen van eiseres, kenbaar bij zijn belangenafweging betrokken. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder de stukken die eiseres pas in beroep heeft overgelegd niet bij zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken. In zijn verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze stukken volgens hem niet kunnen leiden tot een andere afweging.
5.4.
Verweerder heeft in het kader van de belangenafweging terecht als uitgangspunt genomen dat er in dit geval sprake moet zijn van uitzonderlijke omstandigheden om te kunnen concluderen dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven. Niet in geschil is immers dat eiseres in de tijd dat zij in Nederland heeft verbleven - van mei 2009 tot 5 april 2018 en vanaf 20 september 2019 - hier nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en dat de ouders van eiseres zich bewust waren van het ontbreken van verblijfsrecht. Verweerder heeft de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet ten onrechte niet als uitzonderlijk aangemerkt. Eiseres heeft weliswaar langdurig in Nederland verbleven en is hier geworteld, maar verweerder heeft terecht in haar nadeel kunnen meewegen dat haar ouders herhaaldelijk zijn aangezegd Nederland te verlaten. Zij wisten dat zij niet in Nederland mochten blijven, maar desondanks hebben zij telkens ervoor gekozen om nieuwe verblijfsaanvragen in te dienen en het verblijf van eiseres in Nederland voort te zetten. Zij zijn zelfs na uit Nederland vertrokken te zijn geweest weer naar Nederland teruggekomen om een beroep te doen op de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen, terwijl zij wisten of konden weten dat zij niet aan de voorwaarden van die regeling voldeden omdat zij op de relevante peildatum niet in Nederland waren. Hoewel het langdurige verblijf in Nederland zonder verblijfsrecht niet de keuze van eiseres zelf is geweest maar die van haar ouders, heeft verweerder de keuze van de ouders in het kader van deze procedure wel voor haar risico kunnen laten komen. Uit het arrest Butt volgt namelijk dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen. In het arrest van het EHRM van 24 juli 2014 in de zaak Kaplan en anderen tegen Noorwegen, nr. 32504/11, heeft het EHRM overwogen dat hiervan in elk geval sprake is als het risico bestaat dat ouders gebruikmaken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen. Omdat inwilliging van de aanvraag van eiseres zou betekenen dat ook haar ouders in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning, doet dat risico zich hier voor.
Verweerder heeft ook in de belangenafweging mogen betrekken dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres niet kan terugkeren naar Armenië. Weliswaar zal de terugkeer naar Armenië voor eiseres ‘a certain degree of hardship’ met zich brengen, maar van eiseres mag worden verwacht dat zij, ook gelet op haar leeftijd, in Armenië een nieuw leven kan opbouwen. Verweerder heeft daarbij kunnen overwegen dat haar ouders haar hierbij kunnen ondersteunen. Zij kennen immers de taal, de cultuur en de gebruiken van Armenië aangezien zij daar een substantieel deel van hun leven hebben verbleven. Niet is gebleken dat eiseres zich ook met de steun van haar ouders niet zal kunnen handhaven in Armenië. Daarbij is van belang dat eiseres en haar familie van 5 april 2018 tot 20 september 2019 nog in Armenië en Rusland hebben verbleven. Eiseres heeft verklaard dat zij uit Armenië hebben moeten vluchten vanwege een bedreiging, maar dit is op geen enkele manier onderbouwd. Het gezin is bovendien maar heel kort, slechts enkele weken, in Armenië geweest en over de verblijfsomstandigheden daar is verder niets bekend. Ten aanzien van de stelling dat het in Armenië voor haar en haar familie als Jezidi’s niet veilig is en daarom bij terugkeer een artikel 3 EVRM-risico bestaat, heeft verweerder terecht overwogen dat geen van de gezinsleden beschikt over een verblijfsvergunning asiel, zodat er geen objectieve belemmering voor terugkeer wordt aangenomen. De ouders hebben na de gestelde vlucht uit Armenië en Rusland en de terugkeer in Nederland in september 2019 ook niet (opnieuw) om internationale bescherming verzocht. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, zijn gesteld.
Ten aanzien van de psychische situatie van eiseres overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel op basis van de stukken in het dossier, waaronder de brief van de GZ-psycholoog van 25 januari 2022, aannemelijk is dat eiseres psychische klachten heeft die te relateren zijn aan de vrees voor uitzetting, heeft eiseres geen stukken overgelegd waaruit concrete aanknopingspunten volgen dat terugkeer zodanige negatieve effecten op haar (psychische situatie) zou hebben, dat haar belang om in Nederland te blijven zwaarder zou moeten wegen dan het algemeen belang van de Nederlandse staat. De rechtbank deelt in dit verband de visie van verweerder dat de informatie in de brief van Defence for Children over ontwikkelingsschade bij kinderen in geval van terugkeer na langdurig verblijf te algemeen van aard is om daaruit conclusies te kunnen trekken over de gevolgen van terugkeer voor eiseres. De orthopedagogische rapportage, die wel op eiseres ziet, is opgesteld op 1 oktober 2015 en daarmee is de informatie in dat rapport gedateerd. De rechtbank volgt eiseres gelet op het voorgaande niet in haar standpunt dat het op de weg van verweerder had gelegen om onderzoek te laten verrichten naar de specifieke gevolgen van terugkeer voor eiseres of dat de rechtbank een deskundige zou moeten benoemen om zodanig onderzoek te verrichten.
De rechtbank acht het goed voorstelbaar dat eiseres heel graag in Nederland wil blijven, ook omdat haar toekomstperspectief hier beter zal zijn. De rechtbank heeft ook gezien dat eiseres vanuit de samenleving veel steun ervaart, wat prettig voor haar zal zijn. Dit neemt echter niet weg dat verweerder de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden - ook in onderlinge samenhang bezien - niet ten onrechte niet heeft aangemerkt als uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in het arrest Butt, op basis waarvan aan eiseres een verblijfsvergunning moet worden verleend. De belangen van eiseres als minderjarige wegen zwaar, dat is niet in geschil, maar hiermee is niet gezegd, gelet ook op het arrest Butt, dat deze belangen doorslaggevend zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder al met al het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief migratiebeleid in dit geval zwaarder mocht laten wegen dan het belang van eiseres bij het kunnen voortzetten en uitoefenen van haar (recht op) privéleven in Nederland. Verweerder heeft een ‘fair balance’ gevonden tussen deze belangen. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Eiseres voert tot slot aan dat verweerder in haar omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, aanleiding had moeten zien haar vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001, biedt de hardheidsclausule van artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 verweerder de mogelijkheid vreemdelingen vrij te stellen van het mvv-vereiste in zeer uitzonderlijke individuele gevallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is gebleken van zodanig bijzondere feiten en omstandigheden dat het stellen van het mvv-vereiste aan eiseres een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. De rechtbank wijst daarbij op wat hiervoor onder 5.4. is overwogen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.