ECLI:NL:RBDHA:2023:10637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000; beoordeling rechtmatigheid bewaringsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 juli 2023 de maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser, die in Nederland was aangetroffen zonder geldige documenten. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 14 juli 2023 behandeld, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen minder dwingende maatregel mogelijk was, omdat eiser niet uit eigen beweging zou voldoen aan de vertrekplicht. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel getoetst aan de hand van de voorwaarden uit het Unierecht en heeft geconcludeerd dat deze zijn nageleefd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19079

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Zevenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestond op het moment van de inbewaringstelling, gelet op de verklaring van eiser tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling dat hij in België een asielaanvraag heeft gedaan, en de verschillende Eurodac-treffers in
Hongarije, Oostenrijk, Zwitserland, België en Duitsland, een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Vervolgens is gebleken dat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
5. De zware en lichte gronden 3a, 3b, 4a, 4c en 4d zijn terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij bij inreis in Nederland beschikte over geldige reis-of grensoverschrijdingsdocumenten, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser heeft verklaard dat zijn paspoort in Amsterdam is gestolen maar heeft hiervan geen aangifte gedaan (3a). Verder heeft eiser bij aankomst in Nederland geen melding gedaan van zijn onrechtmatig verblijf en aanwezigheid bij de Korpschef, waardoor hij niet heeft voldaan aan de verplichting conform artikel 4.39 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Eisers stelling dat hij als toerist naar Nederland is gekomen, maakt voorgaande niet anders nu dit niet maakt dat hij rechtmatig verblijf heeft (3b en 4a). Ook heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats noch beschikt eiser over voldoende middelen van bestaan (4c en 4d). De staatssecretaris heeft ook terecht gemotiveerd dat er hierdoor het significante risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
6. Eiser stelt dat het voor de staatssecretaris mogelijk was om bij voldoende inspanning een minder dwingende maatregel toe te passen dan de maatregel van bewaring. Eiser betoogt dat hij heeft aangegeven dat hij zelf terug wil keren naar België omdat zijn hele familie daar is en hij daar kan werken. Ook geeft hij aan dat het mogelijk is om met het geldbedrag dat hij bezit een treinkaartje te kopen. Dat eiser niet over een geldig grensoverschrijdingsdocument beschikt kan worden opgelost door dit met de Belgische autoriteiten te communiceren. Het significant risico op onderduiken kan worden uitgesloten door eiser op het laatste treinstation voor de Nederlands-Belgische grens in de trein te laten stappen. Verder stelt eiser dat nu hij weet dat hij zich had moeten melden de kans dat hij zich in deze situatie opnieuw aan het toezicht zal onttrekken niet groot is te achten.
6.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de staatssecretaris er naar het oordeel van de rechtbank terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de overdracht van eiser te verzekeren. Ook het feit dat eiser heeft aangegeven zelfstandig naar België te willen terugkeren maakt voorgaande niet anders. Allereerst omdat op het moment van de inbewaringstelling nog niet vaststond dat eiser op grond van de Dublinverordening ook daadwerkelijk kon worden overgedragen aan België. Uiteindelijk is ook gebleken dat niet België maar Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Hierdoor bestond er op het moment van de inbewaringstellinggeen reden om eiser zelfstandig naar België te laten vertrekken. Daarnaast leidt de rechtbank uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3663) af dat in het geval van wens om zelfstandige terug te keren deze bereidheid voldoende moet zijn gestaafd en een vreemdeling daadwerkelijk zelfstandig moet kunnen vertrekken voordat aanleiding kan bestaan tot het toepassen van een lichter middel. Eiser beschikte tijdens de inbewaringstelling maar ook daarna niet over een treinkaart en geldig reisdocument. Voorts is de rechtbank niet gebleken van overige persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de overdracht werkt en dat zicht op overdracht bestaat. Uit het procesdossier blijkt dat de staatssecretaris op dag vijf van de inbewaringstelling een overdrachtshandeling heeft verricht, namelijk het terugnameverzoek naar Duitsland verstuurd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken. Voorts heeft de staatssecretaris op 7 juli 2023 een claimakkoord ontvangen van de Duitse autoriteiten en is op 12 juli 2023 de op 19 juli 2023 geplande overdracht van eiser aan de Duitse autoriteiten aangekondigd.
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.