ECLI:NL:RBDHA:2023:10669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
NL23.11923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum voor kort verblijf en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. F. Ben-Saddek, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G.T. Cambier. De staatssecretaris heeft op 12 oktober 2022 besloten om eisers geen visum voor kort verblijf te verlenen. Vervolgens heeft hij op 22 maart 2023 het bezwaar van eisers tegen dit besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift geen gronden van bezwaar bevatte. De rechtbank heeft in deze procedure geen zitting gehouden, omdat dit niet nodig werd geacht.

De rechtbank heeft eerst beoordeeld of eisers definitief vrijgesteld konden worden van het betalen van griffierecht, wat uiteindelijk is toegewezen. Vervolgens heeft de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van eisers tegen het besluit van de staatssecretaris beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift geen bezwaargronden bevatte. Eisers stelden dat zij niet de gelegenheid hebben gekregen om de bezwaargronden in te dienen, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de herstelverzuimbrief op de juiste wijze is verzonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de herstelverzuimbrief niet per aangetekende post is verzonden, maar dat de staatssecretaris de verzending aannemelijk heeft gemaakt. Eisers zijn er niet in geslaagd om aan te tonen dat zij de brief niet hebben ontvangen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de beroepen van eisers kennelijk ongegrond zijn en dat de staatssecretaris de proceskosten niet hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.11923 en NL23.11924
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres I en [naam 2] , eisers II

samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Inleiding

1. De staatssecretaris heeft met de besluiten van 12 oktober 2022 geweigerd om aan eisers een visum voor kort verblijf te verlenen.
2. Bij besluit van 22 maart 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eisers van 24 oktober 2022 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift geen gronden van bezwaar bevat (hierna: bezwaargronden).
3. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt eerst of eisers definitief worden vrijgesteld van het betalen van griffierecht. De verzoeken om vrijstelling zijn door de rechtbank op 30 juni en 12 juli 2023 voorlopig toegewezen. Gelet op wat eisers hebben meegedeeld over hun inkomen en gelet op de ondertekende formulieren ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te wijzen. Dit betekent dat eisers geen griffierecht hoeven te betalen.
5. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de gronden van beroep van eisers.
6. De beroepen zijn kennelijk ongegrond. De staatssecretaris mocht het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
7. Vaststaat dat het bezwaarschrift van eisers geen bezwaargronden bevat. In dat geval kan het bestuursorgaan een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren, maar alleen als de indieners van het bezwaarschrift de gelegenheid hebben gekregen om de bezwaargronden alsnog in te dienen binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn. [2]
Heeft de staatssecretaris eisers de gelegenheid geboden om de bezwaargronden alsnog in te dienen?
Standpunt van eisers
8. Eisers stellen zich op het standpunt dat de staatssecretaris hen niet de gelegenheid heeft gegeven om de ontbrekende bezwaargronden in te dienen. Zij hebben hierover namelijk nooit een brief ontvangen. Uit de verzendadministratie van de staatssecretaris blijkt volgens eisers niet dat de brief ook echt is verzonden. Verder hebben eisers een stuk overgelegd uit een andere procedure waaruit blijkt dat de verzendadministratie van de staatssecretaris niet foutloos is. In die procedure ging het over dezelfde vraag en heeft de staatssecretaris uiteindelijk het bezwaar toch in behandeling genomen. Tot slot zijn eisers er bekend mee dat afdeling bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst die hun bezwaar heeft behandeld, veel achterstand en een hoge werkdruk heeft. Niet kan worden uitgesloten dat dit de oorzaak is geweest van de niet verzonden brief.
Standpunt van de staatssecretaris
9. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de brief (hierna: herstelverzuimbrief) waarin verweerder eisers de gelegenheid biedt om de gronden van bezwaar alsnog in te dienen, op juiste wijze aan de gemachtigde van eisers is verzonden. Om dit te onderbouwen heeft de staatssecretaris een uitdraai van de verzendadministratie en een afschrift van de herstelverzuimbrief met daarop het adres van de gemachtigde toegevoegd aan het dossier. Hiermee is volgens de staatssecretaris voldoende onderbouwd dat de herstelverzuimbrief van 2 maart 2023 op 3 maart 2023 is verzonden. Uit vaste rechtspraak volgt dat het daarom aan eisers is om dit vermoeden te weerleggen. [3]
Oordeel van de rechtbank
10. De rechtbank stelt vast dat de herstelverzuimbrief niet per aangetekende post is verzonden. Voor niet-aangetekende brieven geldt volgens vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan de verzending daarvan aannemelijk moet maken. Als het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, is het vervolgens aan de persoon aan wie de brief is verzonden om dit vermoeden te weerleggen. Daarvoor moet deze persoon feiten stellen waardoor de ontvangst van de brief in twijfel kan worden getrokken. [4]
11. Uit de verzendadministratie volgt dat op 2 maart 2023 een brief met berichtnummer 1-168197579753 is aangemaakt. Dit berichtnummer staat niet vermeld op de herstelverzuimbrief. De rechtbank gaat er echter wel van uit dat de overgelegde verzendadministratie ziet op de herstelverzuimbrief van 2 maart 2023, omdat de datum van aanmaak van de brief overeenkomt met de datum die op de herstelverzuimbrief staat. Uit de verzendadministratie blijkt daarnaast dat deze brief op 3 maart 2023 is verzonden via het verzendkanaal “centrale verzending”. Tot slot blijkt uit de verzendadministratie dat de primaire status van deze brief “bericht verwerkt” is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris de verzending van de verzuimherstelbrief voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft de herstelverzuimbrief ook naar het juiste adres gestuurd. De herstelverzuimbrief is immers gericht aan het kantooradres van de gemachtigde van eisers.
12. Omdat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de herstelverzuimbrief aan het juiste adres heeft verzonden, is het aan eisers om aannemelijk te maken dat zij de brief niet hebben ontvangen. Daarin zijn eisers, zoals de staatssecretaris terecht stelt, niet geslaagd. Uit het overgelegde stuk uit de andere procedure blijkt niet dat het bezwaar in die zaak alsnog is behandeld, omdat er toch geen sprake was van een verzending van een herstelverzuimbrief. Niet kan worden vastgesteld dat het hier gaat om een vergelijkbaar geval. Daarnaast is de enkele stelling van eisers dat zij er bekend mee zijn dat de afdeling die het bezwaar heeft behandeld veel achterstand heeft en een hoge werkdruk, onvoldoende voor het oordeel dat de ontvangst van de brief in twijfel kan worden getrokken.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen zijn kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk mocht verklaren. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eisers niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dat staat in de artikelen 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.De staatssecretaris wijst op uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:358.
4.Net als onder noot 3.