ECLI:NL:RBDHA:2023:10713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
NL23.3737
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning regulier met terugwerkende kracht en de toepassing van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend op basis van haar relatie met haar ex-man, referent. De Staatssecretaris heeft deze verblijfsvergunning op 3 augustus 2021 ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 4 januari 2021, omdat eiseres niet meer op hetzelfde adres stond ingeschreven als referent. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 30 maart 2023 behandeld, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. Eiseres heeft aangevoerd dat de intrekking van haar verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet wettelijk is toegestaan en dat zij niet in staat was om haar persoonlijke situatie toe te lichten vanwege omstandigheden in Marokko. De rechtbank heeft het verzoek om uitstel van de zitting afgewezen, omdat eiseres zelf verantwoordelijk was voor haar vertrek naar Marokko en haar belangen door haar gemachtigde werden behartigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 4 januari 2021 niet meer voldeed aan de voorwaarden van haar verblijfsvergunning, omdat de relatie met referent was verbroken. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht rechtmatig is, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat haar privéleven niet zodanig is dat het beschermd moet worden, gezien de korte duur van haar verblijf in Nederland en haar banden met Marokko. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3737

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Vaal),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.M Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiseres met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 4 januari 2021.
Bij besluit van 20 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij besluit van 18 oktober 2022 heeft verweerder het besluit van 20 januari 2022 ingetrokken.
Op 6 december 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij besluit van 10 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.4071, op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving aan de rechtbank, niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres is met ingang van 18 juli 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] , (haar ex-man, referent)’. Deze verblijfsvergunning is verleend met een geldigheidsduur tot 18 juli 2023.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken, omdat is gebleken dat eiseres met ingang van 4 januari 2021 niet meer staat ingeschreven op hetzelfde adres als referent. Dit betekent dat eiseres niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning. De intrekking van de verblijfsvergunning is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [1] Van bijzondere omstandigheden om af te wijken van het beleid is geen sprake.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het er niet mee eens dat verweerder haar verblijfsvergunning met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. Volgens eiseres ontbreekt de wettelijke grondslag hiervoor. Ook heeft verweerder ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij de informatieplicht heeft geschonden. Tot slot is het bestreden besluit in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Eiseres heeft verzocht om uitstel van de zitting omdat zij graag zelf haar
persoonlijke situatie wil toelichten. Zij is daar echter niet toe in staat omdat zij door familie in Marokko verzorgd moet worden in verband met een gebroken been en bovendien op dit moment niet beschikt over een paspoort. De rechtbank heeft het verzoek om uitstel afgewezen en daarbij van belang geacht dat onduidelijk is op wat voor termijn eiseres terug naar Nederland kan komen. Het is de eigen keus van eiseres geweest om naar Marokko te vertrekken en pas na haar vertrek om uitstel van de zitting te vragen. Haar belangen worden bovendien behartigd door haar gemachtigde en niet valt in te zien waarom eiseres niet op andere wijze haar persoonlijke situatie aan de rechtbank zou kunnen toelichten. In hetgeen de gemachtigde namens eiseres naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om de afwijzing van het verzoek tot uitstel te heroverwegen.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres met ingang van 4 januari 2021 niet langer aan de voorwaarden voor de ingetrokken verblijfsvergunning voldoet, omdat de relatie met referent is verbroken.
Intrekking met terugwerkende kracht
6. Volgens artikel 19 van de Vw [2] , in samenhang gelezen met artikel 18, eerste lid, van de Vw, kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken als niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. Voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner zijn deze beperking, en de voorwaarden daarvan, verder uitgewerkt in artikel 3.17 van het Vb [3] : de verblijfsvergunning wordt verleend als de vreemdeling en de hoofdpersoon (de partner) samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Niet in geschil is dat de verblijfsvergunning met het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] ” slechts is verleend met de beperking dat sprake is van verblijf bij referent [naam 2] en dat de relatie tussen eiseres en referent feitelijk is verbroken sinds 4 januari 2021. Eiseres voldeed vanaf deze datum dus niet meer aan het doel en de beperking waarvoor de vergunning is verleend.
6.1.
Volgens de ABRvS [4] volgt uit het stelsel van de Vw dat de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning in te trekken, omdat niet meer wordt voldaan aan het doel waarvoor de vergunning is verleend, óók heeft beoogd een besluit tot intrekking te kunnen laten terugwerken tot het tijdstip waarop niet meer aan dat doel werd voldaan. [5] De rechtbank vindt deze uitleg niet onjuist en ziet geen aanleiding om van deze vaste rechtspraak af te wijken. Eiseres voldeed immers op 4 januari 2021 niet meer aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning en zij mocht er niet op vertrouwen dat haar verblijfsrecht zou voortduren terwijl zij niet meer aan de voorwaarden van de vergunning voldeed. Anders dan eiseres stelt is hiervoor dus niet vereist dat wet- of regelgeving expliciet de bevoegdheid tot intrekking met terugwerkende kracht aan verweerder geeft. Uit de aangehaalde publicatie van professor mr. Boeles blijkt ook dat Europese of internationale regelgeving zich niet tegen een dergelijke praktijk verzet. Het artikel stelt weliswaar de rechtsgrondslag voor de intrekking met terugwerkende kracht ter discussie, maar de rechtbank vindt niet dat dit artikel tot het oordeel zou moeten leiden dat verweerder in dit geval de verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht heeft mogen intrekken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht per 4 januari 2021 heeft kunnen intrekken.
Artikel 8 van het EVRM
7. Eiseres doet een beroep op bescherming van haar privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Zij voert aan dat zij na het verbreken van de relatie met referent is gaan werken, haar inburgeringsexamen heeft gehaald en vrijwilligerswerk is gaan doen. Eiseres heeft haar leven in korte tijd in Nederland opgebouwd en haar toekomst ligt hier.
7.1.
Hoewel verweerder aanneemt dat eiseres enig privéleven in Nederland heeft opgebouwd, stelt verweerder niet ten onrechte dat haar banden met Nederland niet dusdanig bijzonder zijn dat de uitoefening van privéleven aan Nederland is gebonden en moet worden beschermd. Verweerder heeft in dit kader veel gewicht mogen toekennen aan de relatief korte duur van het verblijf van eiseres in Nederland ten opzichte van het langdurige verblijf in Marokko, waar zij is geboren en tot haar 45e levensjaar heeft gewoond. Daarom mag van haar worden verwacht dat zij in haar land van herkomst een nieuw bestaan kan opbouwen en zich daar staande kan houden. Er woont nog familie van eiseres in Marokko en eiseres heeft er voor haar komst naar Nederland lange tijd gewerkt. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat zij zich niet aan de informatieplicht heeft gehouden. Eiseres heeft er niet op mogen vertrouwen dat de gemeente verweerder zou inlichten over haar vertrek uit de woning van referent. Voorts heeft verweerder in het nadeel van eisers kunnen meewegen dat zij haar privéleven heeft opgebouwd op het moment dat zij niet meer aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning voldeed.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Vreemdelingenwet 2000
3.Vreemdelingenbesluit 2000
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.Zie onder meer de uitspraken van 26 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA3399,van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1252 en van 12 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1044