ECLI:NL:RBDHA:2023:10736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19628
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak met zicht op uitzetting naar India

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die de Indiase nationaliteit heeft. Eiser was op 12 mei 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten op 13 juli 2023.

Eiser stelt dat hij geen vluchtgevaar vormt en dat hij volledig meewerkt aan de procedures, met een vaste verblijfsplaats en sociale bindingen in Nederland. Hij betoogt dat de inbewaringstelling niet proportioneel is en dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat de gronden voor de maatregel nog steeds van toepassing zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet meer het risico op onttrekking aan het toezicht vormt.

De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het verlengen van de bewaringsmaatregel rechtvaardigen, aangezien er nog geen zes maanden zijn verstreken sinds de oplegging van de maatregel. De rechtbank oordeelt dat verweerder voortvarend handelt en dat er zicht is op uitzetting naar India. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19628

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 12 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 13 juli 2023.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Indiase nationaliteit te hebben.
2. Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Gelet op de inhoud van het digitale dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. In het verzoek van eiser om een zitting ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel.
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 31 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8055, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het
sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom
staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 30 mei 2023, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
5. Eiser stelt dat hij geen vluchtgevaar of een risico voor de openbare orde vormt, wat maakt dat hij zich niet zal onttrekken aan het toezicht. Hij werkt volledig mee, wat ook blijkt ook zijn vaste verblijfsplaats en sociale bindingen in Nederland. Eiser voert aan dat de inbewaringstelling niet proportioneel of subsidiair is en dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel. Volgens eiser zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die maken dat het overschrijden van de zes maanden termijn gerechtvaardigd is. Tot slot stelt eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en er geen zicht op uitzetting is.
6. Het is de rechtbank niet gebleken dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, en het daaruit volgende risico op onttrekking aan het toezicht, niet meer van toepassing zijn op eiser. De enkele stelling van eiser dat hij volledig meewerkt doet daar niet aan af. Bovendien blijkt uit de vertrekgesprekken en de voortgangsrapportage dat eiser zich passief opstelt en dat hij niet heeft meegewerkt aan een presentatie op 21 juni 2023 bij de diplomatieke vertegenwoordiging van India. Gelet op het onttrekkingsrisico heeft verweerder ook terecht geen lichter middel toegepast.
7. Er zijn nog geen zes maanden verstreken sinds het opleggen van de maatregel. De vraag of sprake is van omstandigheden die het verlengen van de bewaringsmaatregel rechtvaardigen is daarom niet aan de orde.
8. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder sinds het indienen van de LP-aanvraag drie maal schriftelijk heeft gerappelleerd over de aanvraag bij de Indiase autoriteiten, meest recentelijk op 29 juni 2023. Daarnaast heeft verweerder met eiser vijf vertrekgesprekken gevoerd en heeft hij presentaties voorbereid bij de diplomatieke vertegenwoordiging van India. De rechtbank ziet dan ook geen
aanleiding voor het oordeel dat er onvoldoende voortvarend wordt gehandeld. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom uitzetting naar India in het algemeen, of voor hem in het bijzonder, niet binnen afzienbare termijn mogelijk is.
9. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van
de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig
moment onrechtmatig was. [2]
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de