In deze zaak heeft verzoekster op 22 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 21 juni 2022 heeft verzoekster de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Vervolgens heeft zij op 7 juli 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De Staatssecretaris heeft op 3 februari 2023 de aanvraag van verzoekster ingewilligd, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De Staatssecretaris verzet zich tegen deze proceskostenveroordeling, stellende dat de ingebrekestelling prematuur was.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de ingebrekestelling inderdaad prematuur was, omdat de wettelijke beslistermijn op 22 juli 2023 eindigde en de ingebrekestelling op 21 juni 2022 was ingediend. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank concludeert dat verzoekster niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor een ontvankelijk beroep, waardoor het verzoek om proceskostenvergoeding niet kan worden toegewezen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een ontvankelijk beroep en de ingebrekestelling prematuur was ingediend. Deze uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier P.W. Karsowidjojo, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.