ECLI:NL:RBDHA:2023:10939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid asielaanvraag van statushouder met internationale bescherming in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard zag. De rechtbank oordeelde dat de eiser internationale bescherming geniet in Duitsland, waar hij eerder asiel heeft aangevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 11 maart 2023 een asielaanvraag indiende, maar dat hij al in Duitsland een verblijfsvergunning had. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvraag van de eiser op 1 juni 2023 niet-ontvankelijk verklaard, met de opdracht om terug te keren naar Duitsland. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn terugkeer naar Duitsland in strijd zou zijn met de artikelen 3 en 4 van het EVRM en het EU Handvest. De rechtbank heeft geoordeeld dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt en dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij geen bescherming kan krijgen van de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft de relevante wettelijke bepalingen, zoals artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000, in haar beoordeling betrokken. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van de eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat hij geen recht heeft op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16546

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard en hem opgedragen om onmiddellijk terug te keren naar Duitsland.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL23.16547.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek op 21 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Eiser stelt te zijn geboren op [datum] en van Eritrese nationaliteit te zijn. Op 11 maart 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Verweerder heeft eiser daarom op 23 maart 2023 gehoord over zijn verblijf in Duitsland (het Dublingehoor) en heeft de Duitse autoriteiten verzocht om terugname van eiser, op grond van de Dublinverordening. Bij brief van 26 april 2023 is dit (claim)verzoek door hen geweigerd, omdat is gebleken dat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. Eiser valt om deze reden niet onder de werkingssfeer van de Dublinverordening. Verweerder heeft eiser op 26 mei 2023 daarom aanvullend gehoord over zijn bezwaren om terug te keren naar Duitsland (gehoor bescherming Europese Unie; GBEU).
Standpunten partijen
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU), te weten in Duitsland, internationale bescherming geniet. Op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel wordt ervan uitgegaan dat Duitsland zich aan zijn internationale verplichtingen houdt. Nu eiser in het bezit is van een verblijfsvergunning in Duitsland, is het volgens verweerder voor hem redelijk om naar dat land te gaan. Voor zover eiser bezwaren over terugkeer naar Duitsland heeft geuit, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser zich onvoldoende heeft ingespannen om zijn rechten als statushouder te effectueren, dat eiser in geval van (dreigende) problemen de bescherming kan inroepen van de (hogere) autoriteiten van Duitsland en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
3. Eiser heeft betoogd dat terugkeer naar Duitsland in strijd is met artikel 3 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), dan wel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het EU Handvest) en dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In dit verband heeft eiser gewezen op zijn verklaringen en de namens hem ingebrachte zienswijze. Namens eiser is aangevoerd dat in Duitsland aan hem de toegang tot medische zorg is onthouden, dat hij is mishandeld en de Duitse autoriteiten blijk hebben gegeven zich daar niet gelegen aan te liggen, en dat aan hem is medegedeeld dat hij niet vrij kan reizen naar een andere bondstaat. Volgens eiser is dit in strijd met artikel 7 van de Richtlijn 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn) en betreft het een aantasting van zijn privéleven en het uitgangspunt dat hem voldoende bewegingsvrijheid dient te worden geboden om elementaire voorzieningen toegankelijk te laten zijn, waaronder (het vinden van) werk. Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat het voor hem onredelijk is om te moeten terugkeren naar Duitsland.
Oordeel rechtbank
Relevante wettelijke bepalingen
4.1.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de EU internationale bescherming geniet.
4.2.
Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de asielaanvraag slechts niet-ontvankelijk verklaard indien – voor zover hier van belang – alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land zo zal worden behandeld dat het leven en de vrijheid niet worden bedreigd op discriminatoire gronden, er geen risico bestaat op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000, en het beginsel van non-refoulement wordt nageleefd.
4.3.
Op grond van het tweede lid van artikel 3.106a van het Vb 2000 wordt de asielaanvraag slechts niet-ontvankelijk verklaard indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Bij de beoordeling van deze band worden, op grond van het derde lid, alle relevante feiten en omstandigheden betrokken.
Beoordeling beroepsgronden
5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat aan eiser in Duitsland subsidiaire bescherming is verleend en dat deze bescherming niet is beëindigd of ingetrokken. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] en het Hof van Justitie van de Europese Unie [2] volgt dat eiser internationale bescherming geniet zolang de aan hem verleende bescherming niet is ingetrokken of beëindigd. Uit hoofde hiervan heeft eiser recht op de voordelen die hoofdstuk VII van de Kwalificatierichtlijn hem biedt. Daaronder valt het recht op bescherming tegen refoulement, alsook het recht op toegang tot sociale voorzieningen, gezondheidszorg en huisvesting.
5.2.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat de lidstaten van de EU hun internationale verplichtingen uit hoofde van bijvoorbeeld het Vluchtelingenverdrag en de Opvangrichtlijn naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waarnaar de vreemdeling zal terugkeren zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan deze veronderstelling wordt weerlegd.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland jegens hem zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Uit de verklaringen van eiser blijkt de rechtbank dat, anders dan namens hem in beroep is aangevoerd, hij in Duitsland toegang had tot medische zorg (blz. 7 en 9 GBEU). Eiser heeft verklaard dat onderzoek is gedaan en is vastgesteld dat hij astma heeft en dat hij ‘een pompje heeft gekregen’, dit twee maanden heeft gebruikt en toen heeft weggegooid (blz. 3 Dublingehoor). Voor zover eiser meent dat hij geen noodzakelijke medische behandeling heeft ontvangen, overweegt de rechtbank dat hij dit niet nader heeft onderbouwd, nu eiser heeft verklaard dat hij ‘alle documenten heeft weggegooid’ (blz. 6 Dublingehoor) en zijn medisch dossier niet heeft bewaard (blz. 7 GBEU). De rechtbank volgt eiser evenmin in de enkele – niet nader onderbouwde – stelling dat hem in strijd met artikel 7 van de Opvangrichtlijn en zijn privéleven zou zijn aangezegd niet naar een andere bondstaat te mogen reizen. Eiser heeft immers verklaard dat hij niet buiten Duitsland mocht reizen, maar alleen binnen Duitsland (blz. 5 GBEU), zodat hij niet op vakantie kon (blz. 6 GBEU). Ook blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij een woning heeft gekregen en werk had (blz. 7 Dublingehoor). Ten aanzien van de verklaringen van eiser dat hij in Duitsland zou zijn mishandeld en dat hij tweemaal is ontslagen vanwege een conflict met het uitzendbureau, dan wel omdat zijn (tweede) werkgever volgens hem racistisch was, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het aan eiser is om zich hierover in Duitsland te beklagen en de Duitse (hogere) autoriteiten of de aangewezen instanties om bescherming te verzoeken. In dit verband heeft verweerder terecht gesteld dat uit de verklaringen van eiser de intentie en welwillendheid van de Duitse autoriteiten blijkt om hem te helpen en te beschermen, omdat eiser heeft verklaard dat hij vanuit de gemeente een begeleider toegewezen heeft gekregen die hem hielp bij het vinden van werk en aan eiser een subsidiaire beschermingsstatus is verleend. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat hij van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, of zich anderszins tot hulporganisaties heeft gewend. Verweerder stelt zich daarom terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Duitse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen en dat de nationale mogelijkheden allen zonder succes zijn gebruikt. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de stelling dat terugkeer naar Duitsland in strijd is met artikel 3 van het EVRM, dan wel artikel 4 van het EU Handvest. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom voldaan aan artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000.
5.4.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiser niet heeft betwist dat volgens verweerder sprake is van een zodanige band met Duitsland dat het voor eiser redelijk is om naar Duitsland terug te keren.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253.
2.Zie bijvoorbeeld het arrest van 24 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:413 (H.T. arrest).