ECLI:NL:RBDHA:2023:11202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
NL23.6465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

Op 28 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, allen van Syrische nationaliteit, beroep hebben ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers stelden dat de staatssecretaris niet tijdig had beslist op hun aanvraag van 13 juni 2022 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. Na het in gebreke stellen van de staatssecretaris op 3 februari 2023, hebben eisers op 2 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de wettelijke beslistermijn van 90 dagen heeft overschreden en dat eisers rechtsgeldig in gebreke zijn gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat de staatssecretaris binnen acht weken na verzending van de uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen. Indien de staatssecretaris besluit tot nader onderzoek, moet hij binnen twintig weken na verzending van de uitspraak een beslissing bekendmaken. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,00 per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,00.

De rechtbank heeft de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,00, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Daarnaast heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eisers. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6465

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer]

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer]

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer]

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer] ,
allen van Syrische nationaliteit en samen te noemen eisers
(gemachtigde: mr. S. Kalu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hen niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 13 juni 2022 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent) in het kader van nareis.
1.1.
Op 3 februari 2023 hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun aanvraag. Eisers hebben vervolgens op 2 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de mvv-aanvraag beslissen. [1] De staatssecretaris heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 17 maart 2023 geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen. [2] De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel, neemt de overwegingen uit voornoemde uitspraak over en ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen.
7. De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is omdat de staatssecretaris voornemens is om een herstel verzuim te bieden voor het aanleveren
van ontbrekende documenten om de aanvragen compleet te maken. De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend moet maken, tenzij de staatssecretaris binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de staatssecretaris binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn door de staatssecretaris wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,00.
9. Op verzoek van eisers stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de staatssecretaris aan eisers is verschuldigd. [3] Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,00.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt voor eisers gezamenlijk € 418,50 (1 punt voor het gezamenlijk indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken, tenzij de staatssecretaris binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de staatssecretaris binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00;
  • stelt de hoogte van de door de staatssecretaris aan eisers gezamenlijk verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,00;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lok, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
3.op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb