ECLI:NL:RBDHA:2023:11283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om opheffing van voorlopige voorziening in asielzaak met intrekking van beroep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, had eerder een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling was genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling. De voorzieningenrechter had op 9 maart 2023 een voorlopige voorziening getroffen die de overdracht van verzoeker naar Italië opschortte totdat op het beroep was beslist. Echter, op 4 mei 2023 trok de staatssecretaris het eerdere besluit in, waarna verzoeker op 8 mei 2023 zijn beroep introk.

Op 15 juni 2023 verzocht verzoeker om opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening, stellende dat de uiterste overdrachtstermijn inmiddels was verstreken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorlopige voorziening van rechtswege was vervallen door de intrekking van het beroep. Hierdoor was opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening niet meer mogelijk. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet kon bereiken wat hij wenste en verklaarde de verzoeken om opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening en om herziening van de uitspraak van 9 maart 2023 niet-ontvankelijk. Het verzoek om vervallenverklaring van de uitspraak van 9 maart 2023 werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17778

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In het besluit van 17 januari 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van verzoeker van 9 juli 2022 niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Bij uitspraak van 9 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek toegewezen en de voorlopige voorziening getroffen dat de overdracht van verzoeker achterwege blijft totdat op het beroep is beslist. [1]
1.3.
Op 4 mei 2023 heeft de staatssecretaris het besluit van 17 januari 2023 ingetrokken. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker op 8 mei 2023 het beroep ingetrokken.
1.4.
Op 15 juni 2023 heeft verzoeker een verzoek gedaan tot opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening. Daarover gaat deze uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb de getroffen voorlopige voorziening op te heffen dan wel te wijzigen. Het belang van verzoeker om niet te worden uitgezet is de primaire overweging geweest om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Doordat de uiterste overdrachtstermijn volgens verzoeker inmiddels is verstreken, is het niet meer in het belang van verzoeker de voorlopige voorziening te handhaven. Verzoeker vraagt de voorlopige voorziening op te heffen, dan wel het dictum te wijzigen zodat met terugwerkende kracht kan worden gesteld dat er geen opschorting van de overdrachtstermijn is geweest of om een andere voorziening te treffen. De rechtbank kan immers ook vaststellen dat de uiterste overdrachtsdatum is verstreken, aldus verzoeker.
4. Op grond van artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb vervalt een voorlopige voorziening zodra het beroep is ingetrokken. Voor verzoeker betekent dit dat de door de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 9 maart 2023 getroffen voorlopige voorziening met de intrekking van het beroep op 8 mei 2023 van rechtswege is komen te vervallen. Opheffing of wijziging van die voorlopige voorziening is daardoor niet meer mogelijk.
5. Voor zover verzoeker heeft bedoeld een verzoek te doen tot herziening of vervallenverklaring van de uitspraak van 9 maart 2023, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Een uitspraak van de voorzieningenrechter op grond van 8:84 van de Awb in samenhang met artikel 8:81 van de Awb is niet vatbaar voor herziening op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. [2] Een vervallenverklaring, te onderscheiden van het vervallen van een voorziening op grond van artikel 8:85 van de Awb, dient op haar beurt tot herstel van ernstige, niet voor rectificatie vatbare kennelijke fouten, die niet door het instellen van enig rechtsmiddel kunnen worden ondervangen. [3] Ook daarvan is in het geval van verzoeker niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande kan verzoeker met zijn verzoek niet bereiken wat hij wenst te bereiken. De verzoeken om opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening en om herziening van de uitspraak van 9 maart 2023 zijn daarom kennelijk nietontvankelijk. Het verzoek om vervallenverklaring van de uitspraak van 9 maart 2023 dient te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart de verzoeken om opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening en om herziening van de uitspraak van 9 maart 2023 nietontvankelijk;
  • wijst het verzoek om vervallenverklaring van de uitspraak van 9 maart 2023 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL23.1672 (niet gepubliceerd).
2.Zie ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2676.
3.Zie ABRvS 2 september 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR2963 (AB 2004, 418).