ECLI:NL:RBDHA:2023:11284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, die stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging. De aanvraag werd op 10 oktober 2022 ingediend, maar de staatssecretaris heeft pas na de ingebrekestelling op 11 mei 2023 gereageerd. De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De staatssecretaris moet binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen, maar heeft deze termijn overschreden. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen, in plaats van de door de staatssecretaris gevraagde twintig weken. Dit besluit is gebaseerd op de bijzondere omstandigheden van eiseres, waaronder haar zwangerschap en de situatie van haar referent in Soedan.

Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de staatssecretaris de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten, die is vastgesteld op € 837, plus het griffierecht van € 184. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen, vooral in situaties met bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.W. Beemers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens haar niet op tijd heeft beslist op de voor haar op 10 oktober 2022 ingediende aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep van eiseres ontvankelijk en gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond. De aanvraag ten behoeve van eiseres is ingediend op 10 oktober 2022. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen. [2] Eiseres heeft de staatssecretaris op 11 mei 2023, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Vervolgens is meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
4. Als de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist, moet de rechtbank een termijn van twee weken opleggen. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [3] De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de uitspraak van 17 maart 2023 [4] geoordeeld dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank ziet geen grond om daar in deze zaak anders over te oordelen. In diezelfde uitspraak heeft de rechtbank uitgangspunten voor een passende beslistermijn geformuleerd die zij ook zal toepassen in andere bij de rechtbank aanhangige zaken waarin de staatssecretaris niet op tijd beslist op een aanvraag om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. Bijzondere omstandigheden kunnen de rechtbank echter aanleiding geven om in individuele zaken van de beschreven uitgangspunten af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven. [5]
4.1.
De staatssecretaris verzoekt de rechtbank om een beslistermijn van twintig weken op te leggen. De staatssecretaris wil namelijk eerst herstelverzuim bieden om de aanvraag compleet te maken. Daarna wil de staatssecretaris nader onderzoek doen in de vorm van een gehoor met eiseres en referent.
4.2.
Eiseres verzet zich tegen een beslistermijn van twintig weken, omdat de staatssecretaris volgens haar geen rekening houdt met de bijzondere omstandigheden die spelen. Referent verbleef op het moment van indiening van de ingebrekesteling bij eiseres in Soedan, toen daar de burgeroorlog uitbrak. Zij zijn toen naar Ethiopië gevlucht, waar zij niemand kennen en zich proberen staande te houden. Daarbij is eiseres momenteel zwanger en daardoor erg kwetsbaar. Eiseres en referent hebben aangegeven dat zij zich per ommegaande kunnen melden bij de Nederlandse ambassade in Addis Abeba, zodat een gehoor op korte termijn kan worden gerealiseerd. Eiseres verzoekt daarom om een termijn van twee weken voor het houden van het gehoor op de ambassade en vervolgens een termijn van twee weken voor het nemen van een beslissing.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat in de situatie van eiseres sprake is van bijzondere omstandigheden om af te wijken van de in de uitspraak van 17 maart 2023 beschreven uitgangspunten. De rechtbank betrekt daarbij allereerst dat in deze zaak de maximale beslistermijn van negen maanden, zoals neergelegd in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [6] , op 10 juli 2023 is verstreken en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van het verzoek, die een verlenging van die termijn rechtvaardigen. Verder is van belang dat eisers, zoals ter zitting is gebleken, momenteel zo’n vier maanden zwanger is. Een beslistermijn van twintig weken zou er naar alle waarschijnlijkheid toe leiden dat, in het geval van inwilliging van de aanvraag, eiseres niet meer vóór de bevalling naar Nederland zal kunnen reizen, waardoor er ook voor het kind een mvv-procedure zal moeten worden gestart. Gelet op de huidige doorlooptijden zal dit dan weer tot gevolg hebben dat eiseres zelf waarschijnlijk niet binnen de daarvoor gestelde tijd van haar mvv gebruik zal kunnen maken, zodat ook zij weer een nieuwe mvv-aanvraag zal moeten indienen. Ook betrekt de rechtbank daarbij de omstandigheid dat de staatssecretaris op de zitting niet heeft kunnen toelichten welke informatie hij nog nodig heeft die het bieden van herstelverzuim nodig maakt. Omdat de staatssecretaris al heeft aangegeven een gehoor te gaan houden, is ook niet gebleken dat het noodzakelijk is om eerst dat herstelverzuim af te wachten. De rechtbank begrijpt verder dat de staatssecretaris voor het plannen van het gehoor afhankelijk is van de medewerking en planning van de Nederlandse ambassade in Ethiopië, maar de staatssecretaris heeft niet inzichtelijk gemaakt wat op dit moment de gebruikelijke termijnen daarvoor zijn en of hij in bijzondere situaties dat proces kan versnellen. Dit alles getuigt niet van het maatwerk waar de staatssecretaris in zijn verweerschrift zelf om vraagt. Een termijn van vier weken, zoals door eiseres is gevraagd, acht de rechtbank, gelet op de in de uitspraak van 17 maart 2023 beschreven omstandigheden, niet realistisch. De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
5. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. [7] De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag voor elke dag waarmee de onder 4.3 genoemde termijn worden overschreden, met een maximum van € 7.500.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de staatssecretaris de onder 4.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en welke termijn er moet worden opgelegd, heeft de zaak een licht gewicht en is op de waarde een factor van 0,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 837. Ook moet de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 837 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
4.Rechtbank Den Haag, z.p. Arnhem, 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.
5.Idem., punt 6.3.
6.Richtlijn 2003/86/EG. De aanvraag van eiseres is weliswaar gebaseerd op artikel 8 van het EVRM, maar deze valt, gelet op artikel 3 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, onder de reikwijdte van deze richtlijn. Zie ABRvS 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:980, punt 8.
7.Dit staat in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.