ECLI:NL:RBDHA:2023:11392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.6733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier met terugwerkende kracht en de beoordeling van de rechtszekerheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2023, in de zaak NL23.6733, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de verblijfsvergunning van eiseres, die verleend was onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid bij [referent 1]', ingetrokken met terugwerkende kracht per 4 december 2021. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, die voortkwam uit het feit dat de relatie met [referent 1] was verbroken en er een nieuwe relatie was met [referent 2]. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de intrekking terecht heeft doorgevoerd, omdat er geen duurzame en exclusieve relatie meer was met [referent 1] op het moment van intrekking.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, waaronder de stelling dat de intrekking met terugwerkende kracht onevenredig is en dat zij niet in bezwaar had moeten worden gehoord. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de intrekking met terugwerkende kracht heeft kunnen doorvoeren, en dat de procedurele aspecten, zoals het niet horen van eiseres in bezwaar, niet in strijd zijn met de wet. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet verplicht was om eiseres te horen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de verblijfsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6733

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent 1] ’.
De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning van eiseres met het besluit van 23 november 2022 ingetrokken met terugwerkende kracht per 4 december 2021. Met het bestreden besluit van 7 februari 2023 is de staatssecretaris bij de intrekking van de verblijfsvergunning gebleven.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden op 11 juli 2023. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

1. De staatsecretaris heeft aan eiseres op 9 oktober 2019 een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent 1] ’ verleend.
2. De staatssecretaris heeft op 8 januari 2022 een meldingsformulier ontvangen van [referent 1] , waarin is vermeld dat de relatie met eiseres is verbroken per 1 januari 2022.
3. De staatssecretaris heeft vervolgens met het besluit van 21 februari 2022 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken per 1 januari 2022. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4. Eiseres heeft op 2 mei 2022 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent 2] ’.
5. De staatssecretaris heeft met een besluit van 21 oktober 2022 het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 21 februari 2022 gegrond verklaard.
6. De staatssecretaris heeft met een besluit van 21 oktober 2022 de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent 2] ’ ingewilligd per 2 mei 2022.
7. De staatssecretaris heeft met een besluit van 21 oktober 2022 tevens een voornemen uitgebracht om de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent 1] ’ in te trekken met terugwerkende kracht per 4 december 2021, omdat er sinds die datum geen sprake meer is van een duurzame en exclusieve relatie en dus niet meer aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning wordt voldaan. In de aanvraag om een verblijfsvergunning voor verblijf bij [referent 2] is namelijk aangegeven dat er per 4 december 2021 sprake is van een affectieve relatie tussen eiseres en [referent 2] .
8. De staatssecretaris heeft met het besluit van 23 november 2022 de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent 1] ’ met terugwerkende kracht per 4 december 2021 ingetrokken. Met het bestreden besluit van 7 februari 2023 is de staatssecretaris bij de intrekking gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Terugwerkende kracht
10. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris haar verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht kan intrekken. Omdat er al op 4 december 2021 sprake was van een relatie met [referent 2] , had de verblijfsvergunning van eiseres per deze datum gewijzigd had moeten worden voortgezet. De staatssecretaris betwist ook niet dat er al sprake was van een relatie met [referent 2] op deze datum.
11. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht heeft kunnen intrekken. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (Afdeling) volgt namelijk dat de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid aan de staatssecretaris om een verblijfsvergunning in te trekken omdat niet meer wordt voldaan aan het doel waarvoor de vergunning is verleend, ook heeft beoogd een besluit tot intrekking te kunnen laten terugwerken tot het tijdstip waarop niet meer aan dat doel werd voldaan. Nu uit de aanvraag voor verblijf bij haar nieuwe partner [referent 2] volgt dat eiseres en [referent 2] sinds 4 december 2021 een relatie hebben, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat per die datum niet langer werd voldaan aan de voorwaarde voor verblijf bij haar (ex-)partner [referent 1] , nu vanaf die datum geen sprake meer was van een duurzame en exclusieve relatie tussen hen.
12. De rechtbank merkt verder op dat het besluit van 21 oktober 2022, waarbij de staatssecretaris de aanvraag om een verblijfsvergunning voor verblijf bij eiseres’ nieuwe partner [referent 2] heeft ingewilligd, in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. De rechtbank moet slechts beoordelen of de staatssecretaris de verblijfsvergunning op grond waarvan zij verbleef bij haar ex-partner [referent 1] terecht heeft ingetrokken met terugwerkende kracht. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de vraag of de ingangsdatum van de nieuw verleende vergunning juist is.
Vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel
13. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris haar verblijfsvergunning niet kan intrekken, omdat in het besluit van 21 oktober 2022, waarin haar bezwaar tegen het besluit van 21 februari 2022 gegrond is verklaard, expliciet staat vermeld dat haar verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken. Nu dit besluit in rechte vaststaat, kan eiseres hier rechten aan ontlenen. Zij mocht er dan ook vanuit gaan dat haar verblijfsvergunning niet zou worden ingetrokken.
13. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met het vertrouwensbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel. In het besluit van 21 oktober 2022 staat weliswaar dat het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 21 februari 2021, waarbij haar verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent 1] ’ per 1 januari 2022 was ingetrokken, gegrond is verklaard. Daarbij staat echter ook vermeld dat dit op basis van de huidige feiten en omstandigheden is en dat daarbij is meegewogen dat voorafgaand aan het besluit van 21 februari 2021 ten onrechte geen voornemen tot intrekking is uitgebracht. Er is dus geen sprake van een concrete, ondubbelzinnige toezegging dat de verblijfsvergunning van eiseres in het geheel niet zou worden ingetrokken. Bovendien heeft de staatssecretaris op dezelfde datum – 21 oktober 2022 – een nieuw voornemen uitgebracht tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres. Er was dus ook geen sprake van een periode waarin eiseres in de veronderstelling was dat haar verblijfsvergunning niet zou worden ingetrokken. De beroepsgrond slaagt niet.

Evenredigheid verblijfsgat

15. Eiseres voert aan dat zij onevenredig getroffen wordt door de intrekking met terugwerkende kracht, nu door de intrekking sprake is van een verblijfsgat. Zij wijst erop dat de staatssecretaris er tegenwoordig naar streeft om verblijfsgaten te voorkomen en stelt dat in haar geval een verblijfsgat ook voorkomen zou moeten worden.
16. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft aangegeven dat – in het streven om het ontstaan van verblijfsgaten te voorkomen – een termijnoverschrijding bij verlenging en wijziging van een vergunning van vier weken verschoonbaar wordt geacht. Bij te laat ingediende aanvragen, vindt een individuele toets plaats op verschoonbaarheid. Ter zitting heeft de staatsecretaris toegelicht dat dit beleid, zoals neergelegd in Informatiebericht 2022/39, strikt genomen niet van toepassing is op eiseres, omdat er geen sprake is van een verlenging van de verblijfsvergunning of wijziging van de beperking van haar vergunning. Eiseres heeft immers een nieuwe aanvraag ingediend. Desalniettemin heeft de staatssecretaris dit analoog beoordeeld en gesteld dat de termijnoverschrijding van eiseres niet verschoonbaar is.
17. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, met een verblijfsgat voor eiseres tot gevolg, niet onevenredig is. In het geval van eiseres is sprake van een forse termijnoverschrijding. Zij wist op 21 februari 2022 al dat haar verblijfsvergunning werd ingetrokken en heeft pas op 2 mei 2022 een nieuwe aanvraag voor verblijf bij haar nieuwe partner [referent 2] ingediend, terwijl deze relatie al zou bestaan sinds 4 december 2021. Eiseres heeft geen verklaring gegeven voor dit tijdverloop. Daarbij komt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het feit dat het door een verblijfsgat voor een vreemdeling langer duurt voordat de vreemdeling zijn verblijfsrechten in Nederland kan uitbreiden op zichzelf niet onevenredig is. [2] Eiseres heeft verder ook niet geconcretiseerd waarom het verblijfsgat in haar geval onevenredig is. De enkele stelling dat de staatssecretaris beleid heeft om verblijfsgaten te voorkomen, is daarvoor onvoldoende. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Hoorplicht
18. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris haar in bezwaar had moeten horen.
19. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris heeft mogen afzien van het horen in bezwaar. Van de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde hoorplicht kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake wanneer er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en op de inhoud van het bezwaarschrift van eiseres, heeft de staatssecretaris mogen stellen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de intrekking van haar verblijfsvergunning bij [referent 1] in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Diele, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1252.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2398, en 30 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3294.