ECLI:NL:RBDHA:2023:11415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.11763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de maatregel van bewaring die aan eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is opgelegd op 6 april 2023. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit claimt, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel niet zijn bestreden en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in het kader van de uitzetting van eiser naar Marokko. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat er geen zicht op uitzetting zou zijn, verworpen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat Marokko niet meewerkt aan de terugname van zijn onderdanen. De rechtbank concludeert dat er wel degelijk zicht op uitzetting is en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11763

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. El Manouzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1994.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Standpunt eiser
3. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De maatregel van bewaring is opgelegd op 5 april 2023. Het vertrekgesprek was op 13 april 2023. Niet is gebleken van andere activiteiten ter effectuering van de uitzetting, ook geen presentatie. Inmiddels zijn er bijna drie weken geen activiteiten verricht. Eiser stelt daarnaast dat de omzetting van de maatregel van bewaring langer dan de toegestane 48 uur heeft geduurd. Dat had sneller gekund en gemoeten, omdat dan eerder een aanvang gemaakt had kunnen worden met de uitzettingshandelingen. Ook dit draagt bij aan de conclusie dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Ten slotte stelt eiser dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Weliswaar zou Marokko weer meewerken aan terugname van de eigen onderdanen, maar verweerder heeft geen cijfermatig bewijs geleverd waaruit blijkt dat Marokko ook de eigen burgers terugneemt indien deze niet expliciet aangeven vrijwillig terug te willen keren naar Marokko. Nu dat niet is gebleken is er geen zicht op uitzetting.
Voortvarendheid
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 6 april 2023 heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten inzake de laisser-passer (lp)-aanvraag van eiser en op 13 april 2023 een vertrekgesprek met eiser heeft gehouden. Uit de verslaglegging van dat gesprek blijkt dat eiser niet beschikt over documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en ook geen inspanningen heeft verricht om die documentatie te verkrijgen. In plaats daarvan kiest eiser er voor om een afwachtende en niet-meewerkende houding aan te nemen. Niet is uitgesloten dat een lp wordt afgegeven door de autoriteiten als eiser wel actief en volledig zou meewerken. Met het maandelijks rappelleren en het voeren van vertrekgesprekken handelt verweerder voldoende voortvarend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de omstandigheid dat verweerder voor het inplannen van presentaties afhankelijk is van de beschikbaarheid van de Marokkaanse autoriteiten.
4.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de beroepsgrond over het late omzetten van de maatregel van bewaring niet kan worden beoordeeld in deze procedure. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 januari 2018. [1] De vraag of de maatregel van 6 april 2023 tijdig is opgelegd houdt een beoordeling in van de vraag of de daaraan voorafgaande maatregel van 15 maart 2023 op de juiste grondslag heeft voortgeduurd. Nu de maatregel van
15 maart 2023 in deze zaak niet ter toetsing voorligt, kan deze vraag thans niet worden beantwoord. Indien eiser deze vraag aan de orde had wensen te stellen, dan had dit gekund door het instellen van een (vervolg)beroep tegen het voortduren van die eerdere maatregel. Voor zover er door het, al dan niet tijdig, omzetten al een gebrek kleeft aan de maatregel van 15 maart 2023 betekent dit ook niet dat de daaropvolgende bewaring reeds daarom vanaf de aanvang onrechtmatig is. De rechtbank verwijst ook hiervoor naar de genoemde uitspraak van de Afdeling.
Zicht op uitzetting
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank wijst daarbij allereerst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 november 2022. [2] In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. Eiser heeft ten opzichte van die uitspraak geen (nieuwe) algemene informatie of cijfers overgelegd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in het eerste kwartaal van 2023 voor 16 vreemdelingen een lp is verstrekt en 18 vreemdelingen gedwongen terug zijn gekeerd naar Marokko. Verweerder heeft zich daarmee terecht op het standpunt gesteld dat het zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen is gegeven. Ten aanzien van het zicht op uitzetting in het geval van eiser, stelt de rechtbank vast dat een traject tot de afgifte van een laissez-passer bij de Marokkaanse autoriteiten loopt. Verweerder heeft op 6 maart 2023 een lp-aanvraag gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten. Gedurende de looptijd van de asielaanvraag kan en mag verweerder niet werken aan de uitzetting van eiser. Na afwijzing van de asielaanvraag op 29 maart 2023 heeft verweerder op 6 april 2023 gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat het aan eiser is om te zorgen dat hij terug kan reizen naar Marokko en dat hij daar zijn volledige medewerking aan dient te verlenen. Vooralsnog bestaat er geen aanleiding om te concluderen dat de autoriteiten eiser geen laissez-passer zullen verstrekken.
Ambtshalve toetsing
6. Verder overweegt de rechtbank dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 [3] , gehouden is ook ambtshalve de oplegging en het voortduren van de maatregel van bewaring te toetsen. Met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank evenmin grond voor het oordeel dat het opleggen of het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel zoals een meldplicht. Eiser heeft de gronden van de maatregel van bewaring immers niet bestreden, daarmee is het risico op onttrekking is gegeven. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.A. van Wijlick, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 04 mei 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

3.ECLI:EU:C:2022:858