Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
[geboortedatum] 1994.
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
15 maart 2023 in deze zaak niet ter toetsing voorligt, kan deze vraag thans niet worden beantwoord. Indien eiser deze vraag aan de orde had wensen te stellen, dan had dit gekund door het instellen van een (vervolg)beroep tegen het voortduren van die eerdere maatregel. Voor zover er door het, al dan niet tijdig, omzetten al een gebrek kleeft aan de maatregel van 15 maart 2023 betekent dit ook niet dat de daaropvolgende bewaring reeds daarom vanaf de aanvang onrechtmatig is. De rechtbank verwijst ook hiervoor naar de genoemde uitspraak van de Afdeling.
Conclusie
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.