ECLI:NL:RBDHA:2023:11483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting van een Gambiaanse vreemdeling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Gambiaanse vreemdeling. Eiser, die op 17 juli 2023 in bewaring is gesteld, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 juli 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiser betwistte de rechtmatigheid van zijn bewaring, stellende dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was en dat hij niet correct was geïnformeerd over zijn rechten. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding van eiser plaatsvond in het kader van algemene politietaken en niet onder de Vreemdelingenwet viel. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, ondanks de geconstateerde tekortkomingen in de informatievoorziening aan eiser. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk zicht op uitzetting naar Gambia was, gezien recente ontwikkelingen en informatie van de Gambiaanse autoriteiten. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar werd verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20584

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2023 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Koné. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te hebben.
Staandehouding
2. Eiser voert aan dat sprake was van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding, terwijl er op dat moment geen sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Eiser werd door de verbalisant meteen om zijn identiteitsbewijs gevraagd, zonder dat voorafgaand daaraan vragen aan hem zijn gesteld.
3. Uit het proces-verbaal van aanhouding verdachte blijkt dat de verbalisant heeft gereageerd op een melding over een mogelijke inbraak in een boot. De verbalisant werd ter plaatse aangesproken door een persoon, die naar eiser wees als mogelijke inbreker. De verbalisant heeft eiser vervolgens staandegehouden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bovenstaande dat het verzoek aan eiser om zich te legitimeren heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van (algemene) politietaken en niet in het kader van de uitoefening van een bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheid. Het is niet aan de rechter in vreemdelingenzaken om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. [2] De beroepsgrond slaagt niet.
Grondslag ophouding
5. Eiser voert verder aan dat hij ten onrechte is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Eiser heeft voorafgaand aan de ophouding zijn vreemdelingenpas verstrekt aan de verbalisant, waardoor zijn identiteit bekend was. De ophouding had daarom op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw moeten plaatsvinden.
6. Eiser wordt hierin niet gevolgd. Het door eiser overgelegde vreemdelingendocument betreft geen document zoals bedoeld in artikel 4.21 van het Vb. Bij besluit van 18 april 2023 is immers beslist op eisers asielaanvraag, waardoor eiser niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. Gelet daarop is de ophouding terecht gebaseerd op artikel 50, tweede lid, van de Vw.
Maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
8. Eiser heeft de zware en lichte gronden niet betwist. De gronden zijn feitelijk juist en kunnen de maatregel dragen.
Artikel 5.3 van het Vb
9. Eiser voert verder aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3 van het Vb en artikel 9, vierde lid, van de Opvangrichtlijn, [5] omdat hij niet schriftelijk en in een taal die hij verstaat op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Gezien de chronologie van artikel 5.3 van het Vb, alsook vanwege de chronologie van de betreffende bepaling in de Opvangrichtlijn, is het volgens eiser onmogelijk om al deze mededelingen al tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring te doen. Eiser wijst verder op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 2023, [6] waarin is geoordeeld dat bij een dergelijk gebrek geen ruimte is voor afweging van de belangen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet voldaan aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vb. Niet is gebleken dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring evenals dat aan hem is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Het standpunt van verweerder dat gehandeld is naar de aard van artikel 5.3 van het Vb, omdat het voor eiser wel duidelijk is geworden wat zijn rechten zijn, leidt niet tot een andere conclusie. Er is dan ook sprake van een gebrek.
11. Dit gebrek maakt echter niet dat de bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Verder is van belang dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt.
Zicht op uitzetting
12. Eiser voert aan dat geen sprake is van zicht op uitzetting naar Gambia. Daarbij heeft eiser verwezen naar de uitspraak van 4 mei 2022 van deze rechtbank en zittingsplaats. [7]
13. Anders dan eiser meent, is niet gebleken dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Daarbij is van belang dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat uit informatie van 22 mei 2023 blijkt dat in de periode van zes maanden voor 22 mei 2023 vijf nationaliteitsbevestigingen door de Gambiaanse autoriteiten hebben plaatsgevonden en vier lp’s [8] zijn afgegeven. De situatie is in zoverre veranderd, vergeleken met die ten tijde van de door eiser aangehaalde uitspraak van 4 mei 2022. Daarnaast is in eisers geval op 21 juli 2023 een eerder opgestarte lp-aanvraag weer actief geworden, is op 24 juli 2023 een geboorteakte ontvangen en heeft de familie van eiser een poging gedaan om via de Gambiaanse ambassade in contact te komen met eiser. Verweerder heeft in zijn brief van 25 juli 2023 toegelicht dat dit laatste maakt dat de landverantwoordelijke zal trachten de nationaliteit van eiser snel bevestigd te krijgen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toets
14. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Gelet op wat is overwogen in rechtsoverweging 10 bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674
(
zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.In dezelfde zin: de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB5258.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Richtlijn 2013/33/EU.
8.Laissez-passers.