ECLI:NL:RBDHA:2023:115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
NL22.18937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser op grond van ongeloofwaardigheid van verklaringen en gebrek aan diepgewortelde politieke overtuiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep van de eiser tegen deze afwijzing. De eiser stelde dat hij in Nigeria was bedreigd vanwege zijn politieke activiteiten en dat hij vreesde voor vervolging bij terugkeer. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de eiser over het incident met de buschauffeur ongeloofwaardig waren. De rechtbank vond dat de eiser onvoldoende diepgang had gegeven aan zijn verklaringen en dat hij niet kon aantonen dat hij in de negatieve belangstelling van de Nigeriaanse autoriteiten stond. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de politieke overtuiging van de eiser niet diepgeworteld was, ondanks zijn lidmaatschap van een politieke groepering in Nederland. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag van de eiser als ongegrond heeft afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18937

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B. Manawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. J. Vreijsen).

ProcesverloopBij besluit van 26 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1993 en van Nigeriaanse nationaliteit te zijn. Eiser heeft voor het eerst in Nederland asiel aangevraagd op 27 februari 2019. Deze aanvraag is met toepassing van artikel 30 van de Vw [1] niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht. Dit besluit staat in rechte vast. Op 5 januari 2021 heeft eiser opnieuw in Nederland asiel aangevraagd. Die aanvraag is inhoudelijk beoordeeld [2] en heeft geleid tot het bestreden besluit.
2. Eiser heeft ter toelichting van zijn tweede asielaanvraag verklaard dat hij in Nigeria heeft gewerkt als conducteur op de bus. Hij werd betrapt toen hij een incident aan het filmen was met zijn telefoon, waarbij de politie op de buschauffeur schoot. Ze hebben toen geprobeerd om ook eiser neer te schieten. De buschauffeur was van [groepering]. [3] Na dit incident is eiser in 2015 gevlucht. Eiser heeft toegelicht dat mensen uit Biafra geen goede positie hebben in Nigeria en dat de Nigeriaanse overheid niets van ze moet hebben. Eiser heeft verklaard dat hij het bewuste filmpje niet meer heeft, aangezien in Libië alles van hem is afgepakt.
Eiser heeft voorts verklaard dat hij zich in Nederland heeft aangesloten bij [groepering] en dat het daardoor te gevaarlijk is om terug te gaan naar Nigeria. Eiser heeft verklaard een bekend gezicht binnen de Biafra-gemeenschap te zijn.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Verweerder heeft het relaas over het voorval met de buschauffeur ongeloofwaardig geacht. Verweerder vindt het lidmaatschap en de activiteiten van eiser voor [groepering] wel geloofwaardig, maar bij eiser is geen sprake van een fundamentele politieke overtuiging. Daarom verwacht verweerder van eiser dat hij terughoudendheid betracht in het uitoefenen van zijn politieke activiteiten en dat hij de berichten over de [groepering] van zijn socialemediakanalen verwijdert.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
Busincident
5. Verweerder vindt dat de verklaringen van eiser over het voorval in de bus summier en oppervlakkig zijn. Dat wordt door eiser niet zozeer betwist. Eiser stelt dat hij niet meer kan verklaren dan hij heeft gedaan. Volgens eiser heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden met zijn lage IQ en lage begripsniveau en met het feit dat hij een man van weinig woorden is. Eiser wijst daarbij ook op het rapport van MediFirst, waaruit blijkt dat eiser verminderd vermogen heeft om een vraag te kunnen begrijpen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende kenbaar rekening heeft gehouden met de persoon van eiser en zijn medische toestand. Uit het advies van MediFirst van 8 maart 2021 blijkt dat MediFirst eiser in staat acht om te worden gehoord. Wel is daarbij opgemerkt dat rekening moet worden gehouden met een verminderd en/of vertraagd vermogen om de vraag en vraagstelling te kunnen begrijpen. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport nader gehoor blijkt dat de hoormedewerker op de hoogte was van de inhoud van het advies van MediFirst. De hoormedewerker heeft eiser verteld dat hij de tijd zal krijgen om de vragen te beantwoorden en dat hij het kan aangeven als hij iets niet begrijpt. [4] Uit de tekst van het rapport blijkt niet dat vragen uiteindelijk door eiser niet goed zijn begrepen of dat vragen van de hoormedewerker onbeantwoord zijn gebleven. De hoormedewerker heeft doorgevraagd en, daar waar eiser aangaf dat hij de vraag niet goed heeft begrepen, de vraag verduidelijkt of geherformuleerd. Dat leidde steeds tot een antwoord van eiser. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat hij van eiser, met zijn referentiekader en ondanks de angstige situatie op het moment van het incident, meer diepgang of meer gedetailleerde verklaringen had mogen verwachten. Het betreft hier immers de kern van het asielrelaas van eiser.
7. Dat betekent dat verweerder in zijn beoordeling heeft mogen uitgaan van de verklaringen die eiser heeft afgelegd tijdens het nader gehoor op 21 januari 2022. Verweerder heeft zich op basis van die verklaringen voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de gestelde problemen met de Nigeriaanse autoriteiten door het filmen van het busincident ongeloofwaardig zijn.
8. Verweerder heeft daarbij terecht het standpunt ingenomen dat het, ook als het gestelde voorval wel als geloofwaardig moet worden beschouwd, niet aannemelijk is dat eiser door dat voorval in de negatieve belangstelling van de Nigeriaanse autoriteiten is komen te staan. Verweerder heeft daarbij mogen afgaan op de door eiser afgelegde verklaring dat hij is weggerend op het moment dat de politie hem zag, en heeft daaruit terecht geconcludeerd dat de politie dus niet weet wie hij is. De stelling van eiser in beroep, dat het algemeen bekend is dat buschauffeurs bekend zijn met de plaatselijke politie, dat de politieagenten vaak ook weten welke bus in welke regio onder de verantwoordelijkheid van welke buschauffeur valt, en ook welke conducteur verbonden is aan de bus of buschauffeur, is niet onderbouwd. Eiser heeft met deze stelling dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij (nog steeds) in de negatieve belangstelling staat van de Nigeriaanse autoriteiten vanwege het filmen van het busincident.
Politieke overtuiging
9. Eiser heeft als tweede asielmotief aangedragen dat hij in Nederland politiek actief is geworden voor de [groepering]. Eiser stelt in beroep dat verweerder zijn standpunt, dat bij eiser geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging, ondeugdelijk heeft gemotiveerd en dat dit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Eiser heeft verder gewezen op de uitspraak van de Afdeling [5] van 16 februari 2022 [6] , waarbij prejudiciële vragen zijn gesteld aan het HvJEU [7] over de uitleg van het begrip ‘politieke overtuiging’. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder een beslissing in zijn zaak had moeten aanhouden tot nadat de prejudiciële vragen zijn beantwoord. Daarbij stelt eiser dat de eis van verweerder, dat sprake moet zijn van een ‘fundamentele’ politieke overtuiging, in strijd is met artikel 10 van de Kwalificatierichtlijn [8] en met artikel 18 van de Procedurerichtlijn [9] .
10. De rechtbank overweegt dat een vreemdeling een gegronde vrees voor vervolging moet hebben vanwege – bijvoorbeeld – politieke overtuiging, wil hij als vluchteling aangemerkt worden. In artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn staat dat het begrip ‘politieke overtuiging’ met name inhoudt dat de betrokkene een opvatting, gedachte of mening heeft over politieke zaken in het land van herkomst, ongeacht of hij zich in zijn handelen door deze opvatting, gedachte of mening heeft laten leiden.
11. De rechtbank overweegt dat aanleiding voor de hiervoor vermelde prejudiciële vragen is geweest dat de Afdeling het van belang acht om vast te stellen (rechtsoverweging 41) wanneer een vreemdeling, die stelt een politieke overtuiging als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn te hebben, recht heeft op internationale bescherming. In de verwijzingsuitspraak van 16 februari 2022 gaat de Afdeling er in elk geval van uit dat daarvoor sprake moet zijn van een politieke overtuiging die diepgeworteld is. De Afdeling overweegt (rechtsoverweging 40.1) dat de vreemdeling met een politieke overtuiging een vluchteling is, als aannemelijk is dat hij zijn politieke activiteiten daadwerkelijk in zijn land van herkomst zal ontplooien en dat hij daarmee de negatieve belangstelling van een actor van vervolging zal wekken; dan heeft hij een gegronde vrees voor vervolging.
12. Niet in geschil is dat eiser in Nederland politieke activiteiten (heeft) verricht, die bestaan uit lidmaatschap van [groepering], de deelname aan demonstraties en openlijke politieke activiteiten op socialemediakanalen in Nederland.
13. Met het geloofwaardig geachte lidmaatschap van [groepering] en de geloofwaardig geachte politieke activiteiten, wordt voldaan aan de definitie van ‘politieke overtuiging’ als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn. Om in aanmerking te komen voor internationale bescherming, moet ook naar het oordeel van de rechtbank sprake zijn van een diepgewortelde politieke overtuiging.
14. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de politieke overtuiging van eiser niet diepgeworteld is. Verweerder heeft terecht vooropgesteld dat het enkel hebben van sympathie, interesse en/of lidmaatschap van een politieke partij niet voldoende is om een (diepgewortelde) politieke overtuiging aan te nemen. Verweerder heeft daarbij terecht tegengeworpen dat eiser niet concreet heeft gemaakt wat zijn drijfveer is geweest om voor [groepering] te kiezen. Verweerder heeft terecht in aanmerking genomen dat eiser een volwassen man was op het moment waarop hij zich aansloot bij [groepering] en dat aangenomen mag worden dat dit een weloverwogen, bewuste en vrijwillige keuze is geweest. Daarom mocht van hem wordt verlangd dat hij op detailniveau over zijn gestelde politieke overtuiging kan verklaren. Verweerder heeft daarbij ook in aanmerking mogen nemen dat eiser in Nigeria al bekend was met [groepering], maar dat hij zich daar nooit officieel bij aangesloten heeft, en dat hij, nadat hij Nigeria in 2015 heeft verlaten maar voordat hij Nederland inreisde, in Italië en Duitsland ook niet politiek actief is geweest. Verweerder heeft ook terecht overwogen dat eiser slechts oppervlakkig kan verklaren over de organisatie van [groepering] en niet weet te verklaren wie de leider of voorzitter in Nederland is, terwijl hij al twee jaar lid is van [groepering] en stelt aanwezig te zijn geweest bij verschillende bijeenkomsten.
15. Ten aanzien van het actief zijn op sociale media heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat eiser weliswaar veel berichten heeft geplaatst, maar dat eiser heeft verklaard dat hij slechts 80 volgers heeft. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de accounts onder andere namen zijn aangemaakt, namelijk ‘[naam account]’ en ‘[naam account]’, en dat deze dus niet naar eiser te herleiden zijn. Verweerder ziet niet in hoe de Nigeriaanse autoriteiten de genoemde accounts aan eiser zouden kunnen koppelen aangezien beide namen niet overeenkomen met de persoonsgegevens van eiser. Verweerder heeft daarmee voldoende gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat eiser door zijn activiteiten op de sociale media in de negatieve aandacht is gekomen bij de Nigeriaanse autoriteiten.
Eiser heeft in beroep geen informatie ingebracht waaruit moet worden afgeleid dat hij wel in de negatieve belangstelling staat van de Nigeriaanse overheid. Eiser heeft een brief overgelegd van Vluchtelingenwerk Nederland van 28 januari 2022, waarin in algemene zin wordt ingegaan op monitoring van het internet door de Nigeriaanse autoriteiten. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij daarmee heeft aangetoond dat er een reële kans bestaat dat de autoriteiten op de hoogte zijn van de uitingen die eiser op zijn socialemediakanalen heeft gedaan, gelet ook op wat hiervoor is overwogen over de gebruikte namen voor de accounts.
16. Het standpunt van eiser, dat het bestreden besluit voor wat betreft de politieke overtuiging onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd, slaagt dus niet.
‘Fundamentele’ politieke overtuiging en prejudiciële vragen
17. Omdat het niet aannemelijk is geworden dat bij eiser sprake is van een diepgewortelde politieke overtuiging, komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van de vraag, of sprake is van een ‘fundamentele’ politieke overtuiging. Dat geldt ook voor de vraag of de eis, dat sprake moet zijn van een ‘fundamentele’ politieke overtuiging, al dan niet in strijd is met de hiervoor genoemde Europese richtlijnen.
18. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de Afdeling aan het HvJEU heeft gesteld, zoals door eiser in zijn beroepschrift is verzocht.
19. Nu verweerder deugdelijk gemotiveerd heeft dat geen sprake is van activiteiten die voortkomen uit een diepgewortelde politieke overtuiging, mag verweerder ook enige terughoudendheid van eiser in het uiten van zijn politieke mening verlangen. [10]
Conclusie
20. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
21. Het beroep is ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden omdat de termijn voor overdracht aan Italië was verstreken.
3.[groepering]
4.rapport nader gehoor, p. 3 en 4 van 25.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.Richtlijn 2011/95 EU.
9.Richtlijn 2013/32/EU.
10.IB 2020/62, pagina 7 van 9.