ECLI:NL:RBDHA:2023:11621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
AWB 23/2497 VK en AWB 23/2498 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek om voorlopige voorziening inzake opvang asielzoeker na intrekking reguliere verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep en verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, eiser, die in Nederland verblijft. Eiser, geboren in 2001 en van Afghaanse nationaliteit, had een reguliere verblijfsvergunning die op 1 april 2022 met terugwerkende kracht werd ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser diende op 24 februari 2022 een asielaanvraag in en verzocht het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om opvang, maar kreeg te horen dat hij geen recht had op opvang vanwege zijn reguliere verblijfsvergunning. Na het verkrijgen van een asielvergunning voor bepaalde tijd op 15 februari 2023, diende eiser op 6 maart 2023 een schriftelijk verzoek in bij het COA voor opvang, dat werd afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de e-mail van het COA van 7 maart 2023 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat dit besluit een bevoegdheidsgebrek vertoont, omdat het niet door een bevoegde medewerker was ondertekend. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank gaf het COA de opdracht om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank oordeelde dat het COA nader onderzoek moet doen naar de huisvesting van eiser, aangezien hij niet in een opvangvoorziening verblijft en in het bezit is van een asielvergunning. De rechtbank wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij per direct opvang nodig had.

De rechtbank heeft het COA veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/2497 (beroep) en AWB 23/2498 (voorlopige voorziening)
uitspraak van enkelvoudige kamer en van de voorzieningenrechter van 21 juli 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COA

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

1. Eiser/verzoeker (hierna: eiser) is geboren op [geboortedatum] 2001 en bezit de Afghaanse nationaliteit. Hij is vanwege studie naar Nederland gekomen en heeft in dat kader een reguliere verblijfsvergunning gekregen vanaf 1 september 2021. Na de machtsovername door de Taliban in Afghanistan heeft hij op 24 februari 2022 een asielaanvraag gedaan in Nederland en het COA verzocht om hem opvang te verlenen. Het COA heeft toen mondeling tegen hem gezegd dat hij geen opvang krijgt, omdat hij een reguliere verblijfsvergunning heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 16 januari 2023 deze reguliere verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 april 2022. Op 15 februari 2023 heeft eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen.
2. Op 6 maart 2023 heeft eiser bij het COA een schriftelijk verzoek ingediend om aan hem opvang te verstrekken. Bij e-mail van 7 maart 2023 heeft het COA aan eiser laten weten dat hij geen recht heeft op opvang en verstrekkingen. Omdat eiser het hiermee oneens is, heeft hij beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het COA heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank/de voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens het COA, mr. P.M.W. Jans.

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht
4. De rechtbank wijst het verzoek van eiser tot vrijstelling van de betaling van het griffierecht toe.
Besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht
5. De rechtbank is van oordeel dat de e-mail van 7 maart 2023 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft een aanvraag ingediend voor opvang en deze aanvraag heeft het COA bij voornoemde e-mail afgewezen. Dit is een beslissing met rechtsgevolg, want het COA stelt vast dat eiser geen recht heeft op opvang en verstrekkingen. [1]
Bevoegdheidsgebrek
6. De rechtbank stelt verder vast dat het besluit een bevoegdheidsgebrek bevat. Het is namelijk ondertekend door een medewerker ondersteuning van het COA en die medewerker is niet bevoegd om besluiten over opvang namens het COA te nemen. Dit is door het COA op de zitting bevestigd.
Nieuw te nemen besluit
7. Alleen al vanwege het bevoegdheidsgebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit. Aangezien er geen bevoegd genomen besluit is, ziet de rechtbank geen ruimte om het geschil tussen partijen finaal te beslechten. Het COA dient alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Gelet op de geschilpunten die partijen verdeeld houden, geeft de rechtbank daarvoor het volgende aan het COA mee.
8. Het COA is belast met de opvang van asielzoekers en daarmee gelijkgestelde categorieën vreemdelingen. [2] In de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (de Rva) is bepaald wie en wanneer iemand in aanmerking komt voor opvang. Naast de asielzoeker is dit onder meer de vreemdeling die niet in een opvangvoorziening verblijft en die in het bezit is of wordt gesteld van een asielvergunning vanaf het moment van de vergunningverlening tot het moment waarop passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd. [3] Deze vreemdeling komt in die periode in aanmerking voor opvang als (a) diegene niet beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, als bedoeld in de Participatiewet, of (b) als diegene daarover wel beschikt en dringende redenen hiertoe noodzaken. [4] Volgens vaste rechtspraak kan het COA niet gehouden worden tot het verlenen van opvang en verstrekkingen in situaties die niet zijn voorzien in de Rva, tenzij zich de bijzondere omstandigheid van een acute medische noodsituatie voordoet. Het is aan de vreemdeling om dit aannemelijk te maken. [5]
9. De rechtbank vindt in eerste plaats dat het COA niet zonder nader onderzoek kan vaststellen dat eiser niet onder de gelijkgestelde categorie, zoals hierboven genoemd, valt. Eiser verblijft namelijk niet in een opvangvoorziening en is in het bezit van een asielvergunning. Het COA stelt evenwel dat eiser op dit moment passende huisvesting heeft vanwege zijn inschrijving op het adres van zijn broer in de gemeente [gemeente] . Anders dan het COA stelt, vindt de rechtbank de enkele omstandigheid dat eiser staat ingeschreven op het adres van zijn broer onvoldoende om aan te nemen dat eiser op dit moment beschikt over passende huisvesting of dat dit kan worden bereikt. Aan de ene kant is de inschrijving op het adres een indicatie dat eiser over passende huisvesting beschikt, maar daar staat tegenover dat eiser stelt dat hij op het adres van zijn broer geen passende huisvesting heeft. Volgens eiser heeft hij zich destijds (in september 2021) alleen ingeschreven omdat hij voor zijn studie een adres moest hebben. Hij heeft zich niet uitgeschreven, omdat hij toen hij zijn asielaanvraag indiende van het COA te horen kreeg dat hij geen opvang zou krijgen. Hij durft zich daarom naar eigen zeggen niet uit te schrijven, omdat hij dan niet meer ingeschreven staat in Nederland en ook geen adres voor post meer heeft. Eiser verblijft momenteel soms bij zijn broer, maar ook op andere plekken. Dit omdat de woning een soort studio met een hele kleine slaapkamer (2m bij 2m) is waar eiser niet kan verblijven.
10. Het COA dient bij de voorbereiding van het te nemen besluit deze verklaring te betrekken en dient te onderzoeken of eiser daadwerkelijk passende huisvesting heeft of kan bereiken. Daarbij kan het COA – als hij dat nodig acht – een nadere onderbouwing over de feitelijke situatie van eiser vragen, aangezien die onderbouwing tot op dit moment ontbreekt.
11. In de tweede plaats is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat eiser staat ingeschreven in de gemeente [gemeente] niet betekent dat hij beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan te voorzien, als bedoeld in de Participatiewet. Dat eiser zich tot de gemeente kan wenden met een aanvraag voor een bijstandsuitkering, betekent immers niet dat daarmee vaststaat dat eiser op dit moment beschikt over voldoende middelen. Ook kan de gemeente een aanvraag afwijzen op de grond dat er een voorliggende voorziening is voor eiser, namelijk opvang vanuit het COA. [6]
12. Gelet op het bovenstaande dient het COA dus te onderzoeken of eiser passende huisvesting heeft of kan bereiken. Als de conclusie is dat eiser geen passende huisvesting heeft of kan bereiken, dan valt eiser in de gelijkgestelde categorie. In dat geval kan het COA de opvang niet alsnog weigeren op de grond dat eiser – vanwege zijn inschrijving op het adres van zijn broer – over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Als de conclusie is dat eiser wél passende huisvesting heeft of kan bereiken, dan komt hij niet in aanmerking voor opvang, tenzij er zich de bijzondere omstandigheid van een acute medische noodsituatie voordoet. Dit laatste heeft eiser tot op heden niet aannemelijk gemaakt.
13. Ten overvloede merkt de rechtbank tot slot nog op dat beide partijen op de zitting hebben aangegeven dat het COA statushouders koppelt aan een gemeente en daarover een brief naar die gemeente stuurt. Eiser stelt dat het COA deze koppeling niet heeft gemaakt; het COA zegt dat eiser dit niet heeft onderbouwd. Om onduidelijkheid hierover weg te nemen, geeft de rechtbank aan het COA mee om in zijn systeem te bekijken of deze koppeling voor eiser al dan niet is gemaakt of nog moet worden gemaakt.
Voorlopige voorziening
14. Omdat de rechtbank uitspraak doet op het beroep is het treffen van de gevraagde voorziening hangende de beroepsprocedure niet meer nodig. Wel ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen in de zin van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb. De rechtbank vindt van niet. De rechtbank begrijpt dat eiser een belang heeft bij het verkrijgen van opvang van het COA. Tegelijkertijd heeft eiser onvoldoende aangetoond dat hij per direct opvang nodig heeft en een nieuw besluit van het COA niet kan afwachten, omdat hij dakloos is. Eiser heeft namelijk wel gesteld dat hij dakloos is, maar heeft tegelijkertijd aangegeven dat hij bij zijn broer, oom en anderen verblijft. Bovendien verblijft eiser al sinds september 2021 in Nederland. De manier waarop is wellicht niet ideaal, maar is onvoldoende om nu bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat eiser moet worden toegelaten tot de opvang van het COA totdat het COA een nieuw besluit neemt. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat zij het COA een korte termijn zal geven om een nieuw besluit te nemen.

Conclusie en gevolgen

15. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 7 maart 2023. De rechtbank geeft het COA de opdracht om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het COA daarvoor een termijn van drie weken na verzending van deze uitspraak, met dien verstande dat als eiser om informatie wordt gevraagd die termijn voor het COA wordt opgeschort met de termijn die eiser krijgt om de informatie aan te leveren. Als eiser binnen die gegeven termijn de informatie verstrekt, dan gaat de termijn voor het COA weer lopen vanaf het moment dat het COA de informatie heeft ontvangen. Als eiser niet binnen de aan hem gegeven termijn de informatie verstrekt, dan wordt de termijn voor het COA verlengd met het aantal dagen dat eiser de aan hem gegeven termijn overschrijdt.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het COA moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.
17. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 maart 2023;
- draagt het COA op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak;
- de rechtbank geeft het COA daarvoor een termijn van drie weken na verzending van deze uitspraak, met dien verstande dat als eiser om informatie wordt gevraagd die termijn voor het COA wordt opgeschort met de termijn die eiser krijgt om de informatie aan te leveren. Als eiser binnen die gegeven termijn de informatie verstrekt, dan gaat de termijn voor het COA weer lopen vanaf het moment dat het COA de informatie heeft ontvangen. Als eiser niet binnen de aan hem gegeven termijn de informatie verstrekt, dan wordt de termijn voor het COA verlengd met het aantal dagen dat eiser de aan hem gegeven termijn overschrijdt
- veroordeelt het COA in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.674,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2023.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met een ‘rechtshandeling’ wordt een handeling gericht op rechtsgevolg bedoeld. Een beslissing heeft rechtsgevolg als zij erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor één of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, of om de juridische status van een persoon of zaak vast te stellen. Zie in dit verband ook bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:754.
2.Artikel 3 van de Wet COA.
3.Artikel 3, derde lid, aanhef en onder e, van de Rva.
4.Artikel 2, eerste en tweede lid, van de Rva.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 22 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2099, van 10 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:86 en 22 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1015.
6.Artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet en de nota van toelichting bij artikel 2 van de Rva waaruit volgt dat de Rva kan worden aangemerkt als voorliggende voorziening in de zin van artikel 15, eerste lid, van de (oude) Wet Werk en Bijstand, Scr. 2005, 24.