ECLI:NL:RBDHA:2023:11701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.18280 en NL23.18282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Moldavische eisers in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van Moldavische eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 19 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 31 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van de eisers. De eisers hebben een beroep gedaan op artikel 16 en 17 van de Dublinverordening, waarbij zij stellen dat er sprake is van afhankelijkheid van zorg tussen hen en de zus van eiseres, evenals medische omstandigheden die een overdracht naar Duitsland tot onevenredige hardheid zouden maken. De rechtbank concludeert echter dat de eisers deze afhankelijkheid niet voldoende hebben onderbouwd met (medische) documenten en dat de gestelde medische problematiek niet voldoende bijzonder is om van de overdracht af te zien.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. De rechtbank benadrukt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, en dat de Staatssecretaris in dit geval correct heeft gehandeld door de aanvragen niet in behandeling te nemen. De eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten en de uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.18280 en NL23.18282

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] ,geboren op [geboortedatum]

V-nummer: [nummer]

[naam 2] ,

geboren op [geboortedatum]
V-nummer: [nummer]
en de minderjarige kinderen,
allen van Moldavische nationaliteit,
hierna eisers,
(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 19 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 31 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eisers doen een beroep op artikel 16, van de Dublinverordening. Dit omdat er een afhankelijkheid - over en weer - bestaat tussen hen en de zus van eiseres. Verweerder stelt in de bestreden beschikking dat niet is gebleken dat de zussen enkel afhankelijk zijn van elkaar en de zorg niet door een ander geleverd kan worden. Eisers ontkennen dit en verwijzen ter toelichting naar het gehoor van eiseres. De zus ondersteunt eiseres en de man van de zus is blind en eiseres helpt de zus daar weer mee. Ten aanzien van het vereiste van de schriftelijke verklaring wijzen eisers op de verslagen van gehoren. De afhankelijkheid en de medische situatie (ook van de kinderen) is voor eisers ook een reden om een beroep te doen op artikel 17, van de Dublinverordening. Eisers stellen dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die tot onevenredige hardheid leiden als zij worden overgedragen aan Duitsland. Naast de afhankelijkheid bestaat er ook nog medische problematiek. De mantelzorg die de zus van eiseres levert ontvangen eisers in Duitsland niet. Verweerder had dit nader dienen te onderzoeken en te motiveren in het besluit.
6. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de gestelde afhankelijkheid tussen eiseres en de zus van eiseres niet met (medische) documenten is onderbouwd. De enkele stelling dat eiseres aangewezen is op de zorg van haar zus is onvoldoende. Daarbij is verder van belang dat ook niet met documenten is onderbouwd dat eiseres en haar zus (medische) zorg nodig hebben. Verder is niet gebleken dat de benodigde zorg aan de zus van eiseres alleen door eiseres kan worden verleend. Evenmin is gebleken dat de zorg voor eiseres en haar dochters alleen door haar zus verleend kan worden. Dat betekent dat niet is gebleken dat eiseres afhankelijk is van de hulp van haar zus en haar zus afhankelijk is van eiseres. Ter zitting heeft verweerder aangevuld dat eiseres en haar zus geen schriftelijke verklaring hebben overgelegd. Ook is van belang dat de zus van eiseres pas sinds 15 maart 2023 in Nederland verblijft en eveneens in de Dublinprocedure zit. Met betrekking tot de medische problematiek stelt verweerder zich nog op het standpunt dat niet is onderbouwd dat eiseres en haar dochters in Duitsland geen toegang tot medische zorg kunnen krijgen of dat zij daar niet passend behandeld zouden worden. Met betrekking tot de toepassing van artikel 17, van de Dublinverordening overweegt verweerder dat de gestelde afhankelijkheid en de gestelde medische situatie niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht af te zien vanwege een onevenredige hardheid. Daarbij wordt verder nog overwogen dat het bestaan van een familieband op zichzelf onvoldoende is om toepassing te geven aan artikel 17, van de Dublinverordening. Voorts is nog relevant dat er vanuit mag worden gegaan dat de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat die ook ter beschikking staan van de Dublinclaimant. Dat de medische zorg die eiseres en haar dochters nodig hebben niet te krijgen is in Duitsland is niet aangetoond, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Op grond van artikel 16, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er in beginsel voor dat de aanvragers kunnen blijven bij of worden verenigd met kind, broer of zus, of ouder als zij afhankelijk zijn van elkaars hulp. De afhankelijkheid moet zijn gebaseerd op een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of een hoge leeftijd. De voorwaarde is verder dat het betreffende familielid wettig verblijft in één van de lidstaten. Ook moeten er al in het land van herkomst familiebanden hebben bestaan en moet het familielid of de aanvrager in staat zijn voor de afhankelijke persoon te zorgen. Ten slotte moeten de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
7.2
Verweerder kan een verzoek om internationale bescherming ook onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Dat is een discretionaire bevoegdheid. Deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat er sprake is van zulke omstandigheden.
8 De rechtbank oordeelt dat verweerder in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om artikel 16 of 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen. De zus van eiseres heeft op dit moment (nog) geen verblijfsvergunning voor verblijf in Nederland. Eisers hebben verder de afhankelijkheidsrelatie tussen hen en de zus (over en weer) in de zin van artikel 16, van de Dublinverordening niet met stukken onderbouwd. Bovendien geldt dat niet is gebleken dat eiseres (of de echtgenoot van de zus) vanwege een medische situatie volledig afhankelijk is van zorg van derden en dat enkel haar zus (en omgekeerd) deze zorg zouden kunnen verlenen. Hoewel het op zichzelf voorstelbaar is dat familieleden zich om elkaar bekommeren, is daarin geen grond gelegen om de asielaanvraag van eisers in behandeling te nemen. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd waarom in de familiebanden van eisers in combinatie met gestelde medische omstandigheden geen aanleiding is gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. De medische omstandigheden hebben eisers niet met stukken onderbouwd, noch dat zij in Duitsland de zorg niet krijgen. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft de aanvragen terecht buiten behandeling gesteld.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.