ECLI:NL:RBDHA:2023:11761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 16/7523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit over wettelijke rente en schadevergoeding bij te laat uitbetaald vakantiegeld in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres zonder vaste woon- of verblijfplaats en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland. De eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin het verzoek om uitbetaling van wettelijke rente en schadevergoeding als gevolg van te laat uitbetaald vakantiegeld werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in dienst was bij de gemeente Westland en dat zij sinds 2013 volledig arbeidsongeschikt was. Verweerder had in eerdere besluiten wettelijke rente over het vakantiegeld toegekend, maar weigerde een wettelijke verhoging of aanvullende schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is in het ambtenarenrecht en dat er geen wettelijke grondslag was voor de gevraagde aanvullende schadevergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op het ontbreken van een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/7523

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiseres

(gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om uitbetaling van de wettelijke rente over het nabetaalde vakantiegeld ingewilligd en een bedrag van € 8,95 aan wettelijke rente uitbetaald. Verweerder heeft geweigerd, naast deze wettelijke rente, de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 van het BW [1] en/of een ander (aanvullend) bedrag aan schadevergoeding te voldoen.
Bij besluit van 1 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op verzoek van partijen is de behandeling van het beroep langere tijd aangehouden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft haar beroepsgronden nader aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de beroepen met zaaknummers SGR 16/7520, SGR 16/7522 en SGR 16/7525, op de zitting van 25 april 2023 behandeld. Aanwezig waren: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam 1] en namens verweerder mr. [naam 2], [naam 3] en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Deze procedure gaat over het besluit van verweerder over de verschuldigdheid van wettelijke rente en het verzoek om schadevergoeding als gevolg van het te laat uitbetaalde vakantiegeld.
1.1.
Eiseres is per 1 september 2008 in dienst getreden bij de gemeente Westland. Op 25 maart 2013 heeft zij zich (gedeeltelijk) ziekgemeld en vanaf 12 december 2013 is zij wegens ziekte volledig uitgevallen. Nadien heeft zij haar werkzaamheden bij de gemeente niet meer hervat.
1.2.
Bij besluit van 5 december 2013 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat vanaf 1 november 2013 loondoorbetaling voor 90% plaatsvindt, omdat zij zes maanden of langer arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 6 februari 2015 heeft verweerder de doorbetaling van het salaris gestaakt, omdat eiseres niet voldeed aan haar re-integratieverplichtingen.
1.4.
Eiseres en verweerder zijn sindsdien verwikkeld in verschillende procedures.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres om uitbetaling van wettelijke rente over het nabetaalde bruto vakantiegeld van € 2.765,99 ingewilligd en een bedrag van € 8,95 aan wettelijke rente uitbetaald. Verweerder heeft geweigerd, naast deze wettelijke rente, de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 van het BW en/of een ander (aanvullend) bedrag aan schadevergoeding te voldoen.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – na eiseres op haar bezwaar te hebben gehoord en overeenkomstig het advies van 30 mei 2016 van de commissie [2] – het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat artikel 7:625 van het BW in het ambtenarenrecht niet geldt. Verder is het verzoek om andere (aanvullende) schadevergoeding niet onderbouwd en is er ook geen reden tot toekenning van andere (aanvullende) schadevergoeding.
Wat vindt eiseres?
3. Eiseres voert aan dat zij door het door verweerder te laat uitbetalen van het vakantiegeld in de maand mei 2015 schade heeft geleden, waardoor zij in ernstige financiële problemen terecht is gekomen. Zij verzoekt daarom om vergoeding van de door haar geleden schade. Volgens eiseres heeft zij recht op de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 van het BW, alsmede op de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 van het BW. Verweerder had kunnen voorzien dat het niet tijdig uitbetalen van vakantiegeld tot nog grotere financiële problemen voor eiseres zou leiden. Eiseres voert aan dat het wetsvoorstel inzake de Wet Normalisering Rechtspositie ambtenaren inmiddels door de Eerste Kamer is aangenomen, zodat aanleiding bestaat op dit wetsvoorstel vooruit te lopen en artikel 7:625 van het BW wel van toepassing te achten op de situatie van eiseres.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Deze procedure gaat uitsluitend over het besluit van verweerder over de verschuldigdheid van wettelijke rente en het verzoek om de wettelijke verhoging van artikel 7:624 BW en schadevergoeding als gevolg van het te laat uitbetaalde vakantiegeld in mei 2015 toe te kennen. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak alleen de beroepsgronden die hierop zien.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat door verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd. Voor zover eiseres in beroep niet toelicht waarom zij het met (onderdelen van) de motivering niet eens is, komt aan haar algemene stelling om wat zij in bewaar naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen, geen betekenis toe.
Wettelijke rente
5. Verweerder heeft erkend dat het vakantiegeld te laat is uitbetaald aan eiseres. Verweerder heeft daarom wettelijke rente betaald. [3]
Wettelijke verhoging
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiseres geen aanspraak kan maken op de wettelijke verhoging op grond van art 7:625 van het BW. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 7:625 van het BW niet van toepassing is in het ambtenarenrecht. Dit volgt uit artikel 7:615 van het BW en uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter. [4] Voor anticipatie op de Wet Normalisering Rechtspositie Ambtenaren (Wrna), die inmiddels in werking is getreden, ziet de rechtbank geen aanleiding. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken van de intentie van de wetgever om bepaalde onderdelen van de titel 10 van boek 7 van het BW, vooruitlopend hierop alvast zouden moeten worden toegepast.
Aanvullende schadevergoeding
5.2.
Het verzoek om een aanvullende schadevergoeding toe te kennen heeft verweerder terecht afgewezen. Hiervoor ontbreekt immers een wettelijk grondslag. Bovendien heeft eiseres de door haar gestelde geleden schade niet onderbouwd.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Burgerlijk Wetboek.
2.Commissie Bezwaarschriften Westland.
3.Zie artikel 6:119 van het BW.
4.Uitspraak van 30 oktober 2008 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2008:BG3749.