ECLI:NL:RBDHA:2023:11826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
NL21.16419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Vietnamese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot, die psychische problemen heeft. De aanvraag werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een uitzonderlijke afhankelijkheidsrelatie, zoals vereist door de wet en jurisprudentie. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat haar echtgenoot zonder haar niet in Nederland kon blijven, en dat er geen medische verklaringen waren die de gestelde afhankelijkheid onderbouwden. Eiseres had eerder een soortgelijke aanvraag gedaan, maar ook deze was afgewezen. De rechtbank concludeerde dat eiseres procesbelang had bij de beoordeling van haar beroep, maar dat het beroep ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16419

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Dhalganjansing),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, [1] waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 22 november 2022 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook was aanwezig haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1.
Eiseres is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Vietnamese nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot, [naam] (referent). Op 21 augustus 2020 heeft eiseres een aanvraag gedaan tot afgifte van een EU/EER document, waaruit een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU [2] en het arrest Chavez-Vilchez [3] blijkt. Eiseres stelt dat sprake is van een zeer bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiseres, als bedoeld in het arrest K.A. [4] Referent is vanwege zijn psychische problematiek zodanig afhankelijk van de mantelzorg van eiseres dat het weigeren van verblijf aan eiseres in Nederland ertoe zal leiden dat referent zal zijn gedwongen het grondgebied van de lidstaten te verlaten.
2. Verweerder handhaaft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Alleen in uitzonderlijke situaties kan een familielid van een meerderjarige burger van de Unie een afgeleid verblijfrecht op grond van artikel 20 van het VWEU hebben. Volgens verweerder is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in het arrest K.A. Eiseres heeft niet aangetoond dat referent medische problemen heeft, dat sprake is van een uitzonderlijke psychische situatie en dat hij alleen van eiseres afhankelijk is. Eiseres heeft niet aangetoond dat sprake is van een zodanige afhankelijkheid dat zij op geen enkele wijze van referent kan worden gescheiden. Evenmin is aangetoond dat het weigeren van verblijf aan eiseres ertoe zal leiden dat referent zal zijn gedwongen het grondgebied van de lidstaten te verlaten. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij verblijfsaanspraken kan ontlenen aan artikel 20 van het VWEU of de arresten Chavez en K.A.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met verweerder. Op wat zij tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, wordt hierna voor zover relevant ingegaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij het beroep.
4.1.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat zij op 3 februari 2022 een zelfde aanvraag voor afgifte van een artikel 9 Vw-document heeft ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 9 augustus 2022 afgewezen. Tegen dit besluit heeft zij bezwaar gemaakt waarop verweerder nog niet heeft beslist.
4.2.
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn beroep, tenzij komt vast te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt. [5]
4.3.
Het doel dat eiseres met het voeren van deze procedure voor ogen staat, is dat zij uit het oogpunt van rechtszekerheid in een zo vroeg mogelijk stadium weet wat de ingangsdatum van haar rechtmatig verblijf is. Met deze procedure zou eiseres haar doel kunnen bereiken. Eiseres heeft dus, anders dan verweerder stelt, procesbelang.
De afhankelijkheidsrelatie
5. Uit het arrest K.A. volgt dat een derdelander niet uitsluitend een verblijfsaanspraak aan artikel 20 van het VWEU kan ontlenen indien hij verblijf beoogt bij zijn minderjarig kind dat Unieburger is, maar dat ook een afgeleid verblijfsrecht kan ontstaan op grond van artikel 20 van het VWEU als een derdelander verblijf beoogt bij een meerderjarig familielid die burger van de Unie is. In het arrest is uitgelegd dat een situatie waarin tussen twee volwassen familieleden een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat deze een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU doet ontstaan, in uitzonderlijke gevallen voorstelbaar is.
5.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie, zoals bedoeld in het arrest K.A., waarin sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat eiseres en referent op geen enkele wijze van elkaar kunnen worden gescheiden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat referent zodanig afhankelijk is van eiseres, dat hij zich in Nederland zonder haar aanwezigheid niet staande kan houden en dus met haar de Europese Unie zou moeten verlaten.
5.2.
De rechtbank volgt verweerder in de stelling dat eiseres en referent met betrekking tot de gestelde afhankelijkheidsrelatie onvoldoende naar voren hebben gebracht, terwijl het wel op hun weg had gelegen hun afhankelijkheidsrelatie te onderbouwen. [6] Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende toegelicht dat eiseres niet heeft aangetoond dat sprake is van een uitzonderlijke psychische situatie. Niet is gebleken dat referent dusdanige medische problemen heeft, dat hij zich niet zelfstandig staande zou kunnen houden zonder de hulp/mantelzorg van eiseres of derden. Evenmin zijn er objectief verifieerbare stukken overgelegd, bijvoorbeeld medische verklaringen van een arts of andere behandelaar, waaruit blijkt dat eiseres de enige is die de gestelde mantelzorg aan referent kan bieden.
5.3.
De rechtbank ziet in wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, nu dit grotendeels een herhaling is van wat al in bezwaar naar voren is gebracht en waarop verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd is ingegaan, geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiseres heeft immers niet aangegeven wat niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit.
6. In wat eiseres verder nog in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel.
7. Van een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit is de rechtbank niet gebleken.
Hoorplicht
8. Van horen kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. [7] Hiervan is slechts sprake indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidende beslissing dan in het primaire besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Arrest van het Hof van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308.
5.Vergelijk de uitspraak de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3415.
6.Uitspraak van 16 april 2021 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2021:789.
7.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.