ECLI:NL:RBDHA:2023:1183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
NL23.1138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting naar Marokko in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser was op 23 november 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het voortduren van de maatregel behandeld, waarbij de eiser ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en rapportages van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende meewerkte aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, wat zijn situatie bemoeilijkte. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1138

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Verweerder heeft op 23 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 december 2022 (in de zaak NL22.24010) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 6 december 2022 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de huidige situatie ten aanzien van de diplomatieke verhoudingen tussen Nederland en Marokko, er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Eiser wijst daarbij op een bericht uit de Volkskrant van 19 januari 2023 waaruit volgt dat het Europees Parlement kritiek uit op Marokko vanwege de vervolging van journalisten. Eiser heeft verder gewezen op de laatste cijfers over uitzettingen naar Marokko en de afgifte van laissez-passers (lp’s) door de Marokkaanse autoriteiten. In november en december 2022 zijn er bij de Marokkaanse autoriteiten 150 lp-aanvragen ingediend, waarvan er twee zijn afgegeven. Eisers lp-aanvraag dateert al van oktober 2022.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 27 oktober 2022 een traject tot de afgifte van een lp bij de Marokkaanse autoriteiten heeft opgestart en dat er vooralsnog geen aanleiding bestaat om te concluderen dat deze autoriteiten eiser geen lp zullen verstrekken. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 november 2022 waarin is geoordeeld dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Het is de rechtbank niet bekend dat er momenteel geen lp’s meer door de Marokkaanse autoriteiten worden verstrekt. Daartoe acht de rechtbank het enkele tijdsverloop sinds de lp-aanvraag en het feit dat deze nog niet tot afgifte heeft geleid, onvoldoende. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het voor Marokkaanse vreemdelingen zonder identiteitsdocumenten moeilijker is om een lp aan te vragen. De rechtbank stelt vast dat eiser in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling op 23 november 2022 heeft verklaard dat hij nooit een paspoort of iets anders heeft gehad en dat hij illegaal de grens is overgestoken. Uit het vertrekgesprek van 29 december 2022 volgt dat eiser niet meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank acht van belang dat van eiser mag worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Dit bekent dat het (ook) aan eiser is om zorg te dragen voor een reisdocument en zijn vertrek (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2672). Gelet op het voorgaande bestaat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko.
5. De rechtbank ziet met inachtneming van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858) ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig is.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.