ECLI:NL:RBDHA:2023:11920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortduring van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse eiser in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de voortduring van een maatregel van bewaring tegen een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 5 juni 2023 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het onderzoek op 3 augustus 2023 gesloten zonder zitting te houden.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het vorige onderzoek. De eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank oordeelt echter dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de voortvarendheid van verweerder en dat de belangen van verweerder bij voortduring van de maatregel zwaarder wegen dan die van de eiser.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep van de eiser ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier S.C. Spruijt, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21733

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 5 juni 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 3 augustus 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9313, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt bij het laten voortduren van de maatregel van bewaring. Eiser beroept zich op diverse bijzondere omstandigheden die zien op zijn terugkeer en lange verblijfsduur. Ook woont eisers gehele familie in Nederland. Het voortduren van de maatregel is dan ook in strijd met artikel 8, het vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn [2] en artikelen 5 en 8 van het EVRM. [3] Daarnaast stelt eiser dat geen sprake is op zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn. Verder stelt eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting, omdat er tot op heden nog geen inhoudelijke reactie is ontvangen van de Marokkaanse autoriteiten. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Eiser heeft een medisch-psychische indicatie, die wordt verergerd door het bewaringsregime op in het detentiecentrum. Volgens eiser is dit in strijd met artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn en artikelen 3 en 8 van het EVRM.
5. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2023 [4] , van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. De enkele stelling dat er geen zicht is op uitzetting, omdat er tot op heden nog geen inhoudelijke reactie is ontvangen door de Marokkaanse autoriteiten, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Immers is er op 17 maart 2023 een LP [5] -aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten en heeft verweerder daarna zesmaal (laatstelijk op 21 juli 2023) schriftelijk gerappelleerd. Daarnaast zijn er op 8 juni 2023 en 10 juli 2023 vertrekgesprekken gevoerd met eiser. Verder ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om op voorhand te twijfelen over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten voor eiser een LP zullen afgeven of dat er nog een presentatie zal plaatsvinden.
6. Verder leiden de feiten en omstandigheden, zoals vermeld in de voortgangsrapportage, niet tot de conclusie dat alsnog met een lichter middel zou moeten worden volstaan. Van belang hierbij is dat eiser in het vertrekgesprek van 11 juli 2023 te kennen geeft dat hij niet langer wil meewerken aan zijn terugkeer. Alleen als eiser een bedrag van 25.000 euro meekrijgt, zal hij vrijwillig vertrekken naar Marokko. Verder is het de rechtbank niet gebleken dat de door eiser benodigde medische zorg niet beschikbaar is in het detentiecentrum. De rechtbank merkt daarbij op dat de medische voorzieningen die eiser in het detentiecentrum ter beschikking staan gelijk zijn aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. Dat eiser familie en vrienden in Nederland heeft waardoor verweerder met een meldplicht had kunnen volstaan, is niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn standpunt dat de belangen onvoldoende zijn betrokken bij het voortduren van de maatregel van bewaring. Eiser heeft niet geconcretiseerd welke van zijn belangen onvoldoende gewaarborgd en betrokken zijn bij de besluitvorming. Bovendien zijn door eiser geen nieuwe omstandigheden gesteld die bewaring onredelijk bezwarend voor hem maken. De rechtbank concludeert dat aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling. Verweerder heeft dan ook niet in strijd met artikel 8, het vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn [6] en artikelen 5 en 8 van het EVRM gehandeld.
8. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [7]
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2008/115/EG.
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1968.
5.Laissez-passer.
6.Richtlijn 2008/115/EG.
7.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (C., B. en X. tegen Nederland) en - in aansluiting hierop - ook in ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.