ECLI:NL:RBDHA:2023:11929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 22/7501 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen inzake verzoek tot intrekking natuurvergunning

Op 11 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van de Vereniging Natuur- en Landschapsbescherming Goeree-Overflakkee (NLGO) tegen het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De opposante had op 24 juni 2022 verzocht om intrekking van een verleende natuurvergunning. Toen het college niet tijdig op dit verzoek besliste, heeft opposante op 22 november 2022 beroep ingesteld. De rechtbank verklaarde dit beroep op 23 december 2022 niet-ontvankelijk, waarop opposante verzet aantekende. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van opposante prematuur was, omdat de beslistermijn van acht weken volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nog niet was verstreken.

In de verzetzaak heeft de rechtbank beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was. Opposante voerde aan dat de beslistermijn op haar verzoek om intrekking van de natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) acht weken bedraagt en dat deze termijn was overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling niet prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van invloed is op de beslistermijn.

De verzetsrechter heeft geconcludeerd dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de eerdere uitspraak, omdat de beslistermijn mogelijk niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling. Daarom is het verzet gegrond verklaard, en vervalt de eerdere uitspraak. Het college is veroordeeld in de proceskosten van opposante, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7501 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 op het verzet van

de Vereniging Natuur- en Landschapsbescherming Goeree-Overflakkee (NLGO),

te Goeree-Overflakkee, opposante
(gemachtigde: dr. J.C.K.W. Bartel).

Procesverloop

Opposante heeft op 24 juni 2022 het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (het
college) gevraagd om een door hem verleende natuurvergunning in te trekken.
Opposante heeft op 22 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen door het
college van een besluit op deze aanvraag.
Bij uitspraak van 23 december 2022 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. De gronden van verzet zijn nader
aangevuld.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur is en daarom niet rechtsgeldig is.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de verzetsrechter uitsluitend of de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert, voor zover in verzet relevant, aan dat de beslistermijn op haar verzoek om de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) in te trekken op grond van artikel 4:13, tweede lid, Awb acht weken bedraagt. Het verzoek is door het college op 24 juni 2022 ontvangen en op 23 oktober 2022 heeft opposante het college in gebreke gesteld. Op dat tijdstip was de beslistermijn van acht weken ruim verstreken. De ingebrekestelling is mitsdien niet prematuur geweest. Voor haar standpunt verwijst opposante naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 maart 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:2463, en evenzo de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 maart 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:2460.
4. De rechtbank heeft in de aangevochten uitspraak onder verwijzing naar jurisprudentie overwogen dat inspraakmogelijkheden moeten worden geboden bij de voorbereiding van besluiten in het kader van de Habitatrichtlijn. De aanvraag van opposante om intrekking van de Wnb-vergunning is een dergelijk besluit. Nu de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) voldoet aan de vereisten van inspraak heeft het college er daarom terecht voor gekozen om de uov toe te passen op de aanvraag van opposante
.Dat betekent dat niet de beslistermijn van dertien weken uit artikel 5.1, eerste lid, van de Wnb geldt, maar die van zes maanden uit artikel 3:18, eerste lid, van de Awb. In deze zaak is de beslistermijn ook nog opgeschort in de periode van 31 augustus 2022 tot en met 5 september 2022 in afwachting van nader door opposante aan te leveren gegevens. Dat betekent dat de beslistermijn in dit geval eindigt op 30 december 2022, aldus de rechtbank. Nu opposante verweerder op 23 oktober 2022 in gebreke heeft gesteld, was op dat moment de beslistermijn nog niet verstreken. Dat betekent dat deze ingebrekestelling prematuur was en daarom niet geldig.
5. Opposante heeft voor de onderbouwing van haar standpunt verwezen naar twee uitspraken van de rechtbank Limburg van 30 maart 2022. De rechtbank Limburg heeft in die zaken overwogen dat een bepaling als artikel 3.15 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die ziet op de intrekking en wijziging van omgevingsvergunningen, voor de intrekking en wijziging van Wnb-vergunningen ontbreekt. Daarom moet volgens de rechtbank Limburg worden teruggevallen op artikel 4:13 van de Awb, op grond waarvan een redelijke beslistermijn van maximaal acht weken geldt.
6. De verzetsrechter onderschrijft de opvatting van opposante dat de door de rechtbank aan haar uitspraak ten grondslag gelegde jurisprudentie betrekking heeft op de situatie dat op grond van een wettelijke bepaling in beginsel afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. Omdat in die gevallen geen ontwerpbesluit ter inzage was gelegd, was niet duidelijk of het besluit moest worden voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Deze situatie kan niet zonder meer worden vergeleken met de situatie in deze zaak, waarin afdeling 3.4 van de Awb niet in beginsel op grond van een wetsbepaling van toepassing is, maar het college voor die toepassing heeft gekozen.
7. In het nu voorliggende geval is de ingebrekestelling gestuurd nadat een beslistermijn van acht weken ruimschoots was verstreken. Mede gelet op het door opposante gedane beroep op de uitspraken van de rechtbank Limburg en het daarin neergelegde oordeel kan er naar het oordeel van de verzetsrechter gerede twijfel aan bestaan dat de beslistermijn pas veertien weken na ontvangst van de aanvraag is verstreken en opposante het college daarom te vroeg in gebreke heeft gesteld. Vanwege deze twijfel had de rechtbank niet zonder zitting uitspraak mogen doen. Het verzet is daarom gegrond.
8. Als gevolg hiervan vervalt de aangevochten uitspraak. Dat betekent dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek nog steeds aanhangig is. Het college heeft inmiddels op het verzoek om intrekking - na toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure - inhoudelijk besloten en dat verzoek afgewezen in een besluit van 15 juni 2023. Daartegen heeft opposante op 10 juli 2023 beroep ingesteld. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb is het in verzet voorliggende beroep daarom thans mede gericht tegen het afwijzingsbesluit.
9. Omdat het verzet gegrond is, zal het college worden veroordeeld in de proceskosten. De verzetsrechter stelt deze kosten vast op € 418,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (0,5 punt voor een verzetschrift, waarde per punt € 837,00, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de proceskosten van opposante, tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2023.
De griffier is verhinderd om de uitspraak rechter
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.