ECLI:NL:RBDHA:2023:12126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
21/8162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na opschorting wegens niet ingeleverde bankafschriften

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) behandeld. Eiser had zijn bijstandsuitkering vanaf 15 mei 2021 opgeschort gekregen omdat hij niet de gevraagde bankafschriften had ingeleverd. Het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn handhaafde deze intrekking in een besluit van 8 november 2021. Eiser had aanvankelijk ook bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het college die betrekking hadden op de herziening van zijn uitkering over een langere periode, maar dit bezwaar werd later ingetrokken na toezegging van het college om deze besluiten te herroepen.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht de intrekking van de bijstandsuitkering heeft gehandhaafd. Eiser heeft niet de gevraagde bankafschriften overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van het college. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken binnen de gestelde termijn. De rechtbank benadrukt dat de intrekking van de bijstandsuitkering een discretionaire bevoegdheid van het college is, die moet worden uitgeoefend met inachtneming van de evenredigheid en proportionaliteit. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit, waardoor de rechtbank zich enkel kon richten op de rechtmatigheid van de intrekking per 15 mei 2021.

De rechtbank concludeert dat het college bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken en dat de intrekking rechtmatig was. Eiser krijgt geen gelijk in deze zaak, maar de rechtbank veroordeelt het college wel tot betaling van de proceskosten aan eiser, omdat het college gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser. De proceskosten worden vastgesteld op € 1.674,- en het college moet ook het griffierecht van € 49,- aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8162

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Ç. Bakirhan),
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, (het college) verweerder
(gemachtigde: mr. N.T. Bui).

Inleiding en procesverloop

1.1
In deze uitspraak behandelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) met ingang van
15 mei 2021. In het bestreden besluit van 8 november 2021 op het bezwaar van eiser heeft het college dat besluit gehandhaafd.
1.2
Het beroep had aanvankelijk ook betrekking op besluiten van het college waarbij de uitkering van eiser over de periode van 10 februari 2016 tot en met 14 mei 2021 is herzien (ingetrokken), en waarbij van eiser een bedrag van in totaal € 77.826,41 aan over die periode uitgekeerde bijstand is teruggevorderd.
1.3
Vóór de zitting heeft de rechtbank het college gewezen op enkele uitspraken [1] van de CRvB [2] . Deze uitspraken hebben betrekking op het onderscheid tussen de gevolgen voor het recht op bijstand in het geval van een schending van de inlichtingenverplichting en een schending van de medewerkingsverplichting.
1.4
Bij brief van 18 mei 2023, vlak voor de zitting, heeft het college meegedeeld dat in een nog te nemen nieuw besluit de herziening (intrekking) van de bijstandsuitkering over de periode van 10 februari 2016 tot en met 14 mei 2021 zal worden herroepen. Daarnaast zal het college ook de daarmee samenhangende terugvordering van bijstand van € 77.826,41 intrekken. Het college handhaaft wel de intrekking van de bijstandsuitkering vanaf 15 mei 2021, zijnde de datum met ingang waarvan het recht op uitkering was opgeschort.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M.A. Budak als tolk en de gemachtigde van het college. Ter zitting heeft eiser naar aanleiding van de hiervoor bedoelde toezegging van het college het beroep, voor zover gericht tegen de herziening (intrekking) van de uitkering over de eerder genoemde periode en tegen de terugvordering, ingetrokken. De rechtbank beoordeelt daarom alleen nog het deel van het bestreden besluit dat ziet op de intrekking van de bijstandsuitkering met ingang van 15 mei 2021.

Overwegingen

2. De voor de uitspraak relevante wettelijke regels zijn weergegeven in een bijlage bij deze uitspraak.
3.1
Blijkens de stukken ontving eiser sinds 10 februari 2016 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een signaal dat eiser mogelijk werkzaam was bij naai- en herstelatelier ‘De Diamanten Schaar’ heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte bijstand. Er is dossieronderzoek verricht en uit het Suwi gegevensregister is gebleken dat eiser op 8 juli 2016 een bedrag van €1.337,- heeft ontvangen van een verzekeringsmaatschappij. Op 29 april 2021 hebben medewerkers van het Team Controle & Handhaving van het college met eiser gesproken. Eiser heeft toen onder meer het volgende verklaard:
“In 2016 kreeg ik 1337 euro van een schadeverzekering betaald? Oh ja. Ze moeten mij nog meer dan 5000 betalen, maar ze betalen niet. (…). Waar dat bedrag is gestort? Ik heb ook een ABN Amro bankrekening, een oude rekening, heel veel geld van zakelijke tijd. Het geld is daar binnen maar ik kan het niet gebruiken. Die rekening is al lang geblokkeerd. Ik had nog betalingen van 10.000 euro, 5.000 euro, maar die gingen allemaal naar die geblokkeerde rekening. De ABN rekening staat op mijn naam. Niet op een bedrijfsnaam. Er kan wel geld op de rekening gestort worden, maar ik kan er niets vanaf halen. (…). Die bankrekening van ABN staat nu misschien iets van 10.000 euro op. De belasting heeft ook nog een keer 8.000 euro betaald. Maar hij is al heel lang geblokkeerd.”
3.2
Vervolgens heeft het college bij brieven van 30 april 2021, 4 mei 2021 en 26 mei 2021 eiser verzocht om aanvullende gegevens over te leggen. Eiser heeft niet alle gevraagde gegevens overgelegd, waaronder de bankafschriften van de (zakelijke) ABN-Amro rekening vanaf februari 2016 tot 30 april 2021. Het college heeft eiser uitgenodigd voor een aanvullend gesprek op 22 juni 2021 maar eiser is zonder tegenbericht niet verschenen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 22 juni 2021.
3.3
Bij besluit van 26 mei 2021 (het opschortingsbesluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser vanaf 15 mei 2021 opgeschort en eiser verzocht om uiterlijk 2 juni 2021 de in de brief gevraagde stukken alsnog te overleggen.
3.4
Bij het primaire besluit van 8 juli 2021 heeft het college de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 15 mei 2021 ingetrokken omdat eiser de gevraagde gegevens, te weten bankafschriften van de (zakelijke) ABN-Amro rekening vanaf 2016, een kopie van zijn Turkse paspoort en de rechterlijke uitspraak omtrent de vennootschap waarbij hij betrokken zou zijn, niet heeft overgelegd. Ook is eiser zonder tegenbericht niet verschenen op het aanvullend gesprek van 22 juni 2021. Het recht op bijstand kan daarom niet worden vastgesteld.
3.5
Bij het bestreden besluit heeft het college, onder overneming van het advies van de extern adviseur van 5 november 2021, het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het college heeft eiser in bezwaar weliswaar opheldering gegeven over bepaalde zaken, maar de gevraagde bankafschriften van de (zakelijke) ABN-Amro rekening zijn ook in bezwaar nog steeds niet overgelegd.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
Vooropgesteld wordt dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het opschortingsbesluit. Daarom wordt uitsluitend beoordeeld of de intrekking van de bijstand met ingang van 15 mei 2021 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw rechtmatig is.
5.2
Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstandsuitkering, staat alleen ter beoordeling of betrokkene het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. In dit geval dient daarom te worden beoordeeld of eiser binnen die termijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Indien dat niet het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld ontbreken indien de gevraagde gegevens niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of indien eiser niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs over de gevraagde gegevens heeft kunnen beschikken.
5.3
De bevoegdheid tot intrekking van de bijstand op grond van het vierde lid van artikel 54 van de Pw is verder bedoeld als dwangmiddel tot nakoming van de op de bijstandsgerechtigde rustende wettelijke verplichting inlichtingen te verstrekken. Het betreft een discretionaire bevoegdheid, waarbij de bijstandverlenende instantie een belangenafweging moet maken en de evenredigheid in acht moet nemen. Daaronder valt ook de vraag of de uitoefening van het dwangmiddel in een redelijke verhouding staat tot de daarmee te dienen doelen (proportionaliteit) [3] .
5.4
Ter zitting heeft het college toegelicht dat aan de handhaving van de intrekking vanaf 15 mei 2021 alleen nog ten grondslag ligt het ontbreken van de bankafschriften van de (zakelijke) ABN-AMRO bankrekening met nummer 892836431. Niet in geschil is dat eiser deze bankafschriften niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan het college heeft verstrekt. Ook in bezwaar heeft eiser die bankafschriften niet overgelegd, alhoewel hij daartoe wel uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld. Hieruit volgt dat eiser het eerdergenoemde verzuim niet heeft hersteld.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt, nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs niet over de bankafschriften heeft kunnen beschikken. Uit de gedingstukken blijkt dat incassobureau Intrum op verzoek van eiser op 7 december 2021 dagafschriften van de (zakelijke) ABN-Amro bankrekening over de periode van 12 december 2014 tot en met 2 oktober 2015 per e-mail heeft verstuurd naar eiser ( [e-mail] ) met daarbij de mededeling dat de bankrekening sinds 15 oktober 2015 is afgesloten en niet meer toegankelijk is voor inkomende en uitkomende gelden. Desgevraagd heeft Intrum dit bericht op 4 april 2022 per e-mail doorgestuurd naar de gemachtigde van eiser. Hieruit volgt dat de beroepsgrond van eiser, inhoudend dat hij alles heeft geprobeerd om tijdig aan de bankafschriften te komen, niet slaagt. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk was binnen de hersteltermijn of in bezwaar een dergelijk verzoek te doen aan Intrum. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat hij voldoende heeft meegewerkt door het bankrekeningnummer van de ABN-Amro rekening en het telefoonnummer van Intrum te verstrekken en dat het op de weg van het college lag om de bankafschriften op te vragen. Het is juist eiser die daarvoor diende te zorgen, dan wel om aannemelijk te maken dat het voor hem niet mogelijk was een dergelijk verzoek te doen aan Intrum.
5.6
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de bankafschriften van belang waren om te controleren of voortzetting van de bijstandsuitkering nog gerechtvaardigd was. Immers, eiser heeft niet eerder melding gemaakt van het bestaan van deze bankrekening. Zonder gegevens over de eventuele transacties en het saldo op deze rekening kon niet beoordeeld worden of eiser nog wel bijstand nodig had. Dat in beroep is gebleken dat de Goudse Levensverzekering het bedrag van de levensverzekering heeft uitgekeerd op een evenmin bij het college bekende Duitse bankrekening van eiser en dat de ABN-Amro rekening per 15 oktober 2015 is afgesloten, doet, gelet op het voorgaande, niet af aan het belang van deze bankafschriften voor het kunnen vaststellen van het recht op bijstand.
5.7
Uit het voorgaande volgt dat het college bevoegd was om de bijstand van eiser in te trekken met ingang van 15 mei 2021. Aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw is voldaan.
6. In eisers persoonlijke omstandigheden, hierin gelegen dat hij de Nederlandse taal niet machtig is, in een WSNP-schuldhulpverleningstraject zat en niet kan werken vanwege zijn medische situatie, heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bijstand. Het opvragen en kunnen beschikken over de bankafschriften van een onbekende en nog niet eerder opgegeven bankrekening met als doel vast te stellen of nog recht op uitkering bestond, acht de rechtbank in dit geval niet buitenproportioneel.

Conclusie en gevolgen

7. Het college heeft de uitkering van eiser terecht met ingang van 15 mei 2021 ingetrokken. Eiser krijgt dan ook geen gelijk op dit punt. Het beroep, voor zover dat door eiser was gehandhaafd, is ongegrond.
8. De rechtbank ziet wel aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van eiser. Het college is namelijk gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het beroep, waarna eiser het beroep gedeeltelijk heeft ingetrokken (zie overweging 1.5). De vergoeding van de proceskosten bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Verweerder moet ook het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, en mr. R.H. Smits en mr. R.S. Wijling, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2023.
griffier
voorzitter
de griffier is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid, van de Pw
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 17, tweede lid, van de Pw
De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 53a, eerste lid, eerste volzin, van de Pw
Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
Artikel 53a, zesde lid, van de Pw
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, eerste lid, van de Pw
Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Artikel 54, derde lid, van de Pw
Het college herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 54, vierde lid, van de Pw
Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Voetnoten

2.Centrale Raad van Beroep
3.Uitspraak CRvB van 11 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:804