ECLI:NL:RBDHA:2023:12220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.3641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet in behandeling genomen op basis van Dublinverordening; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Oostenrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij niet was gehoord voorafgaand aan het claimverzoek en dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiser eerder in Oostenrijk een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de Dublinverordening door de aanvraag niet in behandeling te nemen, en dat eiser niet in zijn belangen was geschaad door het ontbreken van een hoorplicht voorafgaand aan het claimverzoek. De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van eiser in overweging genomen, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om de aanvraag in behandeling te nemen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3641

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.3642).
Verweerder heeft op 15 maart 2023 aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op de zitting van 16 maart 2023 behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1988 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Hij heeft op
17 september 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
Waarom heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen?
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft niet binnen twee weken gereageerd. Daarom staat de verantwoordelijkheid van Oostenrijk vast. [3] Verweerder ziet geen aanleiding om het asielverzoek onverplicht in behandeling te nemen en daarmee gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. In wat eiser tijdens het aanmeldgehoor Dublin en in de zienswijze naar aanleiding van het voornemen heeft aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding gezien om tot een ander standpunt te komen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met verweerder en voert hiertoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Verweerder handelt in strijd met de Dublinverordening, omdat eiser niet is gehoord voorafgaand aan het claimverzoek. Het bestreden besluit is daarom onrechtmatig. Hij voert aan dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend in Oostenrijk. Verder wijst eiser op zijn ernstige medische problematiek. Hij is depressief en heeft suïcidale gedachten. Hij beroept zich op het arrest C.K. tegen Slovenië [4] en verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar zijn patiëntdossier. Verder voert eiser aan dat hij een relatie heeft met een vrouw, die in Nederland woont en een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft. In beroep heeft eiser een e-mailbericht overgelegd van zijn partner, waarin zij verklaart dat zij al tien jaar een relatie hebben en sinds twee jaar verloofd zijn. Verder is in zijn geval sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder eisers asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat door verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover eiser in beroep niet toelicht waarom hij het met (onderdelen van) de motivering niet eens is, komt aan zijn algemene stelling om wat hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen, geen betekenis toe.
Is eiser in zijn belangen geschaad, omdat hij niet is gehoord voorafgaand aan het claimverzoek?
4.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de Dublinverordening, omdat hij niet is gehoord voorafgaand aan het claimverzoek. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft toegelicht is in het claimverzoek vermeld dat eiser nog geen Dublingehoor heeft gehad, maar dat dit tijdig zal gebeuren. [5] Eiser is op
17 november 2022 gehoord. Verder heeft eiser naar aanleiding van het voornemen zijn bezwaren tegen een overdracht aan Oostenrijk naar voren kunnen brengen. De rechtbank overweegt dat verweerder met deze handelwijze niet in strijd met de Dublinverordening dan wel onzorgvuldig heeft gehandeld en dat eiser niet in zijn belangen is geschaad.
Asielaanvraag ingediend?
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Oostenrijk geen asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank overweegt dat uit het resultaat van het onderzoek in het Eurodac-systeem blijkt dat eiser op 29 juli 2022 in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Uit het Eurodac-resultaat van eiser blijkt dat het referentienummer van eiser begint met AT1. Gelet op het vierde lid van artikel 24 van de Eurodacverordening volgt hieruit dat eiser in Oostenrijk (AT) als asielzoeker (‘1’) is geregistreerd. Verweerder mag volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] uitgaan van de juistheid van een recente registratie in het Eurodac-systeem door een andere lidstaat en ligt het op de weg van de vreemdeling om deze juistheid te weerleggen. [7] Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. De enkele stelling van eiser dat hij geen asielaanvraag in Oostenrijk heeft ingediend, is onvoldoende om niet uit te kunnen gaan van de juistheid van de gegevens die in het Eurodac-systeem zijn geregistreerd. De stelling dat eiser nooit op de hoogte is gesteld of geweest van een asielaanvraag in Oostenrijk, leidt niet tot de conclusie dat de vingerafdrukken van eiser onrechtmatig zijn geregistreerd of dat ten onrechte een claimverzoek is gelegd bij Oostenrijk.
4.3.
Dat Oostenrijk niet tijdig heeft gereageerd op het terugnameverzoek, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij wijst de rechtbank erop dat een fictief claimakkoord gelijk staat aan een expliciet claimakkoord. Met het claimakkoord heeft Oostenrijk dus gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser in behandeling wordt genomen en in overeenstemming met het Europese en internationale recht zal worden beoordeeld.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Oostenrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat daar ook een medische behandeling mogelijk is.
Relatie
6. Verweerder heeft in zijn beoordeling betrokken dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Nederland een duurzame en exclusieve relatie heeft. Dit volgt niet uit de verklaringen van eiser en zijn gestelde partner. Zo heeft eiser op 17 november 2022 verklaard dat hij op dat moment alleenstaand was en dat hij vroeger wel was getrouwd, maar inmiddels is gescheiden. Ook de gestelde partner van eiser heeft in 2019 verklaard dat zij ongehuwd is en geen partner heeft. [8] Deze verklaringen komen niet overeen met de verklaring in het e-mailbericht van zijn gestelde partner, waarin zij verklaart dat zij al tien jaar een relatie hebben en sinds twee jaar verloofd zijn. De enkele stelling van de gemachtigde op de zitting dat zij beiden niet openlijk konden verklaren over hun relatie, omdat dit in Pakistan niet gebruikelijk is zolang geen sprake is van een officiële verloving, maakt de gestelde relatie niet alsnog aannemelijk.
Medische omstandigheden
7. Met betrekking tot het beroep van eiser op het arrest C.K. tegen Slovenië, overweegt de rechtbank dat het in eerste instantie aan eiser is om objectieve gegevens over te leggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van een overdracht daarvoor aantonen. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn medische klachten een medisch patiëntendossier overgelegd waaruit volgt dat sprake is van een depressief beeld met suïcidale gedachten en slaapdeprivatie. Verder is een e-mailbericht van zijn huisarts overgelegd waarin staat dat eiser ernstige psychiatrische klachten heeft die vermoedelijk worden verergerd door de algehele stress die past bij de procedure. De arts kan niet voorspellen of terugkeer naar Oostenrijk de klachten zal doen verergeren, maar de gedachte aan die terugkeer heeft de klachten flink versterkt. Hiermee is echter niet de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht voldoende concreet onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder geen nader onderzoek hoeft te doen naar de medische situatie van eiser en de gevolgen van overdracht naar Oostenrijk.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. Ook in de door eiser aangevoerde overige bijzondere omstandigheden, dat hij is gedwongen om de tijdelijke opvanglocatie te verlaten zonder dat hem een alternatieve locatie is aangeboden en dat hij tevergeefs naar het politiebureau is gegaan voor een oplossing voor deze problemen, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat hier geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die moeten leiden tot het in behandeling nemen van de aanvraag.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
4.Het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
5.Zie artikel 5, derde lid, van de Dublinverordening.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625.
8.Zie pag. uit het rapport van het aanmeldgehoor van 15 oktober 2019.