ECLI:NL:RBDHA:2023:12322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
23/3289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van studiefinanciering aan EU-studenten in het licht van migrerend werknemerschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake studiefinanciering beoordeeld. Eiser, een EU-student, had studiefinanciering aangevraagd voor de periode van januari tot en met december 2023. In het primaire besluit van 19 oktober 2022 werd de aanvraag voor de gehele periode afgewezen, maar na bezwaar werd studiefinanciering toegekend voor de periode van januari tot en met juli 2023. De aanvraag voor de periode van augustus tot en met december 2023 werd echter afgewezen, omdat eiser niet aan de nationaliteitseis zou voldoen.

Eiser is van mening dat de afwijzing onterecht is, aangezien hij als migrerend werknemer recht zou hebben op studiefinanciering voor de volledige periode. Hij stelt dat de beslissing van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 april 2023, die de mogelijkheid van periodieke controle van EU-studenten erkent, niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank overweegt dat de CRvB het belang van de verweerder heeft erkend om te controleren of EU-studenten voldoen aan de vereisten van migrerend werknemerschap. De rechtbank volgt de conclusie van de CRvB dat het niet in strijd is met het Unierecht om een aanvraag slechts voor een deel van de periode toe te kennen.

De rechtbank oordeelt dat de door eiser overgelegde stukken niet voldoende zijn om aan te tonen dat hij recht heeft op studiefinanciering voor de periode van augustus tot en met december 2023. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in stand kan blijven en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigden: mr. B.T. Stalpers en mr. G. Gabrelian),
en

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van verweerder om studiefinanciering toe te kennen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) voor de periode van januari tot en met juli 2023.
1.1
In het primaire besluit van 19 oktober 2022 heeft verweerder aan eiser geen studiefinanciering toegekend voor de periode van januari tot en met december 2023. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 januari 2023 heeft verweerder studiefinanciering toegekend voor de periode van januari tot en met juli 2023 en voor de periode van augustus tot en met december 2023 is de studiefinanciering afgewezen. In het bestreden besluit van 30 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en besloten de proceskosten in bezwaar niet te vergoeden.
1.2
Op 11 mei 2023 heeft eiser beroep tegen dat besluit ingesteld. Op 7 juli 2023 heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigden hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 30 augustus 2021 studiefinanciering aangevraagd. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag voor de periode januari tot en met december 2023 afgewezen. Reden voor de afwijzing van de aanvullende beurs is dat eiser het einde van de prestatiebeurs-fase heeft bereikt en dat hij niet aan de nationaliteitseis zou voldoen. De reisvoorziening is eveneens afgewezen omdat hij niet aan de nationaliteitseis zou voldoen.
3. Naar aanleiding van de door eiser in de bezwaarfase overgelegde stukken, heeft verweerder bij besluit van 19 januari 2023 alsnog aan eiser studiefinanciering toegekend voor de periode van januari tot en met juli 2023. Voor de periode van augustus tot en met december 2023 is de studiefinanciering afgewezen, omdat eiser niet aan de nationaliteitseis voldoet.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat verweerder de toekenning ten onrechte beperkt heeft tot en met juli 2023. Eiser is namelijk migrerend werknemer, zodat verweerder aan eiser studiefinanciering had moeten toekennen voor de periode van augustus tot en met december 2023. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser stukken van Flex Delft overgelegd, waaruit blijkt dat hij een nul-urencontract heeft tot 1 december 2025, en dat hij in de periode van
26 juni 2023 tot en met 3 september 2023 werkzaamheden voor TU Delft zal gaan verrichten. De toekenning van studiefinanciering voor een beperkte duur is volgens eiser in strijd met het Unierecht en met het subsidiariteitsbeginsel. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 14 april 2023 [1] het toekenningsbeleid van verweerder weliswaar impliciet goedgekeurd, maar de overwegingen van de CRvB overtuigen eiser niet. De beslissingen van verweerder worden namelijk niet voortvarend genomen, waardoor EU-studenten in de tussenliggende periode geen gebruik kunnen maken van het reisrecht en benadeeld worden omdat verweerder niet bereid is het gemis te compenseren. Daar komt bij dat de CRvB in voornoemde uitspraak voorbij gaat aan de mogelijkheid dat een migrerend werknemer na het onvrijwillig werkloos raken, op grond van artikel 7 van de Richtlijn 2004/38/EG (de Richtlijn) de status van werknemer zou kunnen behouden. Ook is de CRvB niet ingegaan op de mogelijkheid van verweerder om tussentijds de gegevens in Suwinet [2] te raadplegen om te controleren of er is gewerkt.
Wat vindt verweerder in beroep?
5. Verweerder voert aan dat de CRvB in de uitspraak van 14 april 2023 de toekenning voor een beperkte periode acceptabel heeft geacht. Het in beroep overgelegde nul-urencontract biedt bovendien onvoldoende zekerheid voor de toekomst. Op voorhand is namelijk niet duidelijk wanneer het contract eindigt en eveneens is niet duidelijk of er in de toekomst daadwerkelijk werkzaamheden zullen worden verricht. Met zijn verwijzing naar Suwinet, miskent eiser dat Suwinet geen gegevens bevat die zien op de toekomst. Daar komt bij dat er geen structurele geautomatiseerde uitwisseling plaatsvindt met Suwinet en kan verweerder daar slechts in beperkte mate gebruik van maken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 14 april 2023, overweegt de rechtbank dat de CRvB het belang van verweerder heeft erkend om in het geval van
EU-studerenden – zoals eiser – periodiek te controleren of zij (nog) voldoen aan de vereisten van het migrerend werknemerschap en geoordeeld dat het niet in strijd is met het Unierecht om daarom een ingediende aanvraag niet voor de gehele daarin genoemde periode toe te kennen, maar slechts voor een deel van die periode. De CRvB heeft in voornoemde uitspraak het betoog van appellanten dat toekenningen op periodes van langer dan zes maanden betrekking zouden moeten hebben, niet gevolgd. Dat eiser het niet eens is met de uitspraak van de CRvB, maakt die conclusie niet anders. Gelet op wat de CRvB heeft overwogen, volgt de rechtbank eiser dan ook niet in zijn stelling dat verweerder studiefinanciering had moeten toekennen voor de periode van augustus tot en met december 2023. Ook de door eiser in beroep overgelegde stukken leiden niet tot een ander oordeel, omdat de rechtbank met verweerder van oordeel is dat daaruit niet blijkt dat, en voor hoeveel uur, eiser daadwerkelijk werkzaam zal zijn in de periode van augustus tot en met december 2023.
7. Dat eiser op grond van artikel 7 van de Richtlijn na het onvrijwillig werkloos raken de status van werknemer zou kunnen behouden leidt niet tot een ander oordeel, omdat voor het behoud van de hoedanigheid van werknemer op grond van artikel 7, derde lid, aanhef en onder c, van de Richtlijn vereist is dat de burger die niet langer werknemer is zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening heeft ingeschreven. Eiser zal daarom ook in dat geval aannemelijk moeten maken dat hij aan die voorwaarden voldoet.
8. Dat verweerder in strijd met het subsidiariteitsbeginsel zou hebben gehandeld, is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

9. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
29 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 mei 2022 en een