ECLI:NL:RBDHA:2023:12351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring met meerdere landen in terugkeerbesluit en betwisting gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt Libische nationaliteit te hebben, betwistte de gronden van het terugkeerbesluit, waarin meerdere landen werden genoemd, maar Libië niet. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had onderbouwd dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, ondanks de betwisting van eiser. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond, en dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was. Eiser had aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting was, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er een aanvraag voor een laissez-passer naar Tunesië was verzonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om gronden voor bewaring te onderbouwen en de afweging van belangen bij het opleggen van een maatregel van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22322

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2023 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Meghachi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Libische nationaliteit te hebben.
Terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat geen geldig terugkeerbesluit aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt. Het terugkeerbesluit van 11 mei 2023 vermeldt namelijk een aantal landen dat willekeurig lijkt te zijn gekozen. Het land dat eiser als land van herkomst heeft genoemd, Libië, wordt door verweerder niet genoemd in het terugkeerbesluit. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling [2] van 29 augustus 2022. [3]
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling blijkt dat verweerder verplicht is een of meer landen van terugkeer te vermelden in een terugkeerbesluit, ook in die gevallen waarin de identiteit, nationaliteit en herkomst niet is vastgesteld. Aan dit vereiste heeft verweerder in dit geval voldaan door in het terugkeerbesluit van 11 mei 2023 te overwegen dat eiser dient terug te keren naar een land waar de Arabische taal gesproken wordt, zoals Algerije, Marokko, Egypte of Tunesië. Verweerder heeft deze landen genoemd omdat niet duidelijk is wat het land van herkomst van eiser is. Zijn gestelde Libische nationaliteit en herkomst zijn namelijk in het besluit van 11 mei 2023 ongeloofwaardig geacht. [4] Doordat er vooralsnog onduidelijkheid is over eisers land van herkomst en eiser onvoldoende heeft gedaan om die onduidelijkheid weg te nemen, heeft verweerder met het noemen van de vier landen kunnen volstaan. Het terugkeerbesluit voldoet daarmee aan de te stellen eisen om iemand in bewaring te kunnen stellen.
De maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [5] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [6] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van zware grond 3a ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser niet is ingereisd met een Libisch reisdocument met geldig visum, nu zijn Libische nationaliteit niet geloofwaardig is geacht. Zware grond 3b is volgens eiser wel feitelijk juist, maar dat maakt niet dat sprake is van onttrekkingsgevaar of van belemmering van het vertrek. Zware grond 3d is volgens eiser feitelijk onjuist, nu eiser bij zijn verklaring blijft dat hij uit Libië afkomstig is. Ten aanzien van zware grond 3e voert eiser aan dat het klopt dat de door hem genoemde geboortedata variëren, maar dat hij wel steeds dezelfde naam heeft genoemd en meerdere keren Libië als land van herkomst heeft genoemd. Over zware grond 3i voert eiser aan dat ook deze grond feitelijk juist is, maar dat deze grond de maatregel niet kan dragen. Ten aanzien van de lichte grond 4a voert eiser aan dat hij geen document in de zin van artikel 4.21 van het Vb heeft, maar dat hij hiermee zijn vertrek niet belemmert. Dat eiser mogelijk geen recht meer heeft op opvang in een asielzoekerscentrum en voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van het COa [7] is eveneens onvoldoende om de maatregel te dragen.
6. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat voor het opleggen van zware gronden alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daar – als dat het geval is – geen nadere toelichting op hoeft te geven. [8] Niet in geschil is dat zware gronden 3b, 3e en 3i feitelijk juist zijn. Ook de overige zware gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist. Verweerder heeft ten aanzien van zware grond 3a terecht overwogen dat eiser zonder de vereiste documenten Nederland is binnengekomen. Daarnaast heeft verweerder ten aanzien van zware grond 3d terecht overwogen dat eiser blijft verklaren uit Libië afkomstig te zijn, terwijl uit een taalanalyse blijkt dat eiser niet te herleiden is tot een spraakgemeenschap in enig deel van Libië. Ook heeft eiser geen onderbouwing geleverd van zijn gestelde nationaliteit, noch is gebleken van pogingen om aan documenten te komen. De zware gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico op onttrekking aan het toezicht en ontwijking of belemmering van de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure aangenomen. Wat eiser heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel
6. Eiser voert verder aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Er is geen sprake van onttrekkingsgevaar. Eiser is nog nooit met onbekende bestemming vertrokken en heeft altijd verbleven in een asielzoekerscentrum. Bovendien mag eiser verblijven bij een vrouw uit Stadskanaal en kan zij hem ook onderhouden. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser onder meer een verklaring van deze vrouw overgelegd waarin zij dit bevestigt. Eiser is bereid om zich aan een meldplicht te houden. Verder heeft verweerder bij de belangenafweging onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser onder behandeling staat voor psychische problemen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was een lichter middel aan eiser op te leggen. Verweerder heeft dat voldoende toegelicht. Bij eiser bestaat namelijk, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, een risico op onttrekking aan het toezicht en ontwijking of belemmering van de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure. Dat eiser eerder heeft verbleven bij de vrouw in Stadskanaal en zich toen heeft gehouden aan de meldplicht, leidt niet tot een ander oordeel omdat eiser zich toen nog in de asielprocedure bevond en deze procedure nu is beëindigd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een lichter middel net zo doeltreffend is als de maatregel van bewaring. Verder heeft verweerder in de maatregel terecht gemotiveerd dat in het detentiecentrum medische en psychische voorzieningen aanwezig zijn, die gelijk zijn aan de voorzieningen in de vrije maatschappij.

Zicht op uitzetting

8. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is. Het dossier bevat geen bewijs dat een aanvraag voor een laissez-passer naar de Tunesische autoriteiten is verstuurd.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Verweerder heeft meegedeeld dat op 21 juli 2023 een aanvraag voor een laissez-passer is verzonden aan de Tunesische autoriteiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat verweerder op het spoor van Tunesië is gekomen omdat hij een aanwijzing van een tolk heeft gekregen dat eiser mogelijk uit Tunesië afkomstig is. Verweerder mocht daarop afgaan. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toets
10. Ook ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring
tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 5 juli 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, ongegrond verklaard (zaaknummer NL23.14348).
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7.Centraal Orgaan asielzoekers.
8.Onder meer de uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.