ECLI:NL:RBDHA:2023:12371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid eerdere maatregel van bewaring en grondslagwijziging in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser had eerder een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op 2 augustus 2023, welke hij als onrechtmatig betoogde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van 2 augustus te laat was omgezet naar de huidige maatregel, maar dat dit niet automatisch betekent dat de huidige maatregel onrechtmatig is. De rechtbank oordeelde dat de grondslagwijziging in het geval van eiser onvoldoende voortvarend heeft plaatsgevonden, maar dat de huidige maatregel van bewaring wel degelijk rechtmatig was. De rechtbank heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, zoals het risico op onttrekking aan toezicht en onvoldoende medewerking aan het vaststellen van identiteit, als feitelijk juist en voldoende toegelicht beschouwd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22606

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2023 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Onrechtmatigheid eerdere maatregel en omzetting
2. Eiser voert aan dat de eerder aan hem opgelegde maatregel van 2 augustus 2023 onrechtmatig was en dat deze onrechtmatigheid doorwerkt in de huidige maatregel van bewaring. De maatregel van 2 augustus 2023 is te laat omgezet naar de huidige maatregel, namelijk pas na vijf dagen.
3. Aan eiser is op 2 augustus 2023 een maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vw opgelegd. Verweerder heeft toegelicht dat na oplegging van deze maatregel contact is opgenomen met de Dublinunit en dat de Dublinunit na het weekend heeft meegedeeld dat er geen mogelijkheid bestond om een terug- of overname verzoek op grond van de Dublinverordening [2] te versturen aan een andere lidstaat. Op 7 augustus 2023 heeft verweerder de maatregel op grond van artikel 59a van de Vw opgeheven en de huidige maatregel aan eiser opgelegd. Verweerder heeft een schadevergoeding aangeboden voor de periode van 2 augustus 2023 tot en met 7 augustus 2023.
4. Niet in geschil is dat de grondslagwijziging in het geval van eiser onvoldoende voortvarend heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft de onrechtmatigheid van de eerste maatregel ook erkend. Dit maakt echter niet dat de huidige maatregel van bewaring onrechtmatig is. Uit vaste jurisprudentie volgt namelijk dat een aan de eerste maatregel van bewaring klevend gebrek, zoals een te late wijziging van de grondslag, de daaropvolgende maatregel niet alleen al daarom van aanvang af onrechtmatig maakt. [3] Gelet hierop slaagt de beroepsgrond niet.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die
niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet betwist. De zware en lichte gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en voldoende toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag mogen worden gelegd en de maatregel kunnen dragen.
Ambtshalve toets
7. Ook ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring
tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2083.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.