ECLI:NL:RBDHA:2023:1239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
NL21.6612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van ambtshalve beoordeling uitstel van vertrek op basis van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om ambtshalve uitstel van vertrek, zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Dit advies concludeerde dat er bij uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten was, ondanks de psychische klachten van de eiseres, waaronder posttraumatische stressstoornis (PTSS). De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat artikel 64 van de Vw 2000 niet op haar van toepassing is. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek standhoudt. De eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6612

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Bij besluit van 29 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en verzocht om aanhouding van het beroep.
Bij uitspraak van 8 september 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de uitzetting van eiseres achterwege blijft tot op het beroep is beslist (NL21.6613).
Op 11 augustus 2022 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
Op 11 januari 2023 heeft eiseres gereageerd op het aanvullend besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt het besluit van verweerder dat eiseres niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek, als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat artikel 64 van de Vw 2000 niet op eiseres van toepassing is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. De rechtbank heeft acht geslagen op het volgende.
2.1.
De eerste asielaanvraag van eiseres in Nederland is niet in behandeling genomen, omdat Malta hiervoor verantwoordelijk was. Dit staat in rechte vast bij uitspraak van 23 juli 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (201805436/1/V3). Bij besluit van 18 juli 2018 is aan eiseres een verblijfsvergunning verleend op tijdelijke humanitaire gronden, geldig van 31 januari 2018 tot 6 april 2018. Eiseres is vervolgens opgenomen in de nationale asielprocedure, maar haar asielaanvraag is uiteindelijk afgewezen bij beschikking van 5 november 2020. Dit staat in rechte vast bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 22 maart 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021:1339).
2.2.
Bij (aanvullende) asielbeschikkingen van 10 december 2018 en 5 november 2020 is aan eiseres voorlopig uitstel van vertrek verleend. Eiseres is vervolgens een aantal malen in de gelegenheid gesteld om een volledig ingevuld en ondertekend formulier ‘Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens’ (de toestemmingsverklaring) te overleggen.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de ambtshalve toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 afgewezen, omdat de overgelegde toestemmingsverklaringen onvolledig waren. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 8 april 2021 is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, bepaald dat uitzetting achterwege blijft tot op het bezwaar is beslist (ECLI:NL:RBGEL:2021:1717).
Bezwaar- en beroepsfase
3.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat niet om inhoudelijk medisch advies kon worden gevraagd. In beroep tegen dit besluit is eiseres opnieuw in de gelegenheid gesteld om toestemmingsverklaringen te overleggen. Nadat deze zijn overgelegd, heeft verweerder het Bureau Medische Advisering om advies gevraagd.
3.2.
Het BMA heeft op 7 februari 2022 advies uitgebracht. In het advies is benoemd dat eiseres bekend is met slaapproblemen, paniekaanvallen, nachtmerries, herbelevingen en lichamelijke klachten die verklaard lijken te worden vanuit nare gebeurtenissen die in haar land (Nigeria) en onderweg naar Nederland hebben plaatsgevonden. De psychiater heeft als diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS), een depressieve stoornis en partner-relatieproblemen gesteld. Verder is benoemd dat eiseres onder behandeling staat van een psychiater en dat de behandeling tijdelijk van aard is. Het BMA stelt dat bij uitblijven van de genoemde behandeling klachten van de PTSS zullen toenemen, waardoor meer sprake zal zijn van slaapproblemen, paniekaanvallen, nachtmerries en herbelevingen, maar dat geen medische noodsituatie op de korte termijn wordt verwacht. De BMA-arts noemt als reden hiervoor dat, voor zover bekend, in het verleden geen sprake is geweest van suïcidaliteit, psychotische decompensatie (acute aanvallen van realiteitsverlies) of gedwongen klinische opnames. Het BMA concludeert verder dat eiseres in staat wordt geacht te reizen.
Geschil
4.1.
In reactie op het BMA is namens eiseres aangevoerd dat het advies niet inzichtelijk en concludent is. Daartoe heeft eiseres gesteld dat volgens het BMA-advies de PTSS klachten zonder behandeling zullen toenemen, maar dat de ernst en snelheid van de toename niet is benoemd. Ook is geen uitspraak gedaan over de maximaal denkbare ernst bij toename van klachten. Aldus is niet inzichtelijk gemaakt dat bij uitblijven van behandeling het verergeren van de klachten te verwachten is, maar een medische noodsituatie wordt uitgesloten.
4.2.
In het aanvullend besluit heeft verweerder de afwijzing van het (ambtshalve) verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 gehandhaafd, omdat uit het BMA-advies blijkt dat eiseres in staat wordt geacht om te reizen. Uit het advies blijkt verder dat bij het uitblijven van de medische behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Daarom is volgens verweerder geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en is artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing op eiseres. Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen concrete aanknopingspunten zijn die nopen tot twijfel aan de inhoud van het BMA-advies. Daarom mag worden uitgegaan van de juistheid en volledigheid van het advies, aldus verweerder.
4.3.
In reactie op het aanvullend besluit heeft eiseres in beroep stukken ingediend die de psychische problematiek en de situatie van het hele gezin van eiseres beschrijven, waaronder:
  • een eindrapport over spoedhulp van jeugdzorg van april-mei 2018;
  • een brief van een gezondheidszorgpsycholoog van 11 juni 2018;
  • een brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 13 juli 2022;
  • een brief van de behandelend psychiater van 30 augustus 2022;
  • een brief van de behandelend GZ-psycholoog van 10 september 2022;
  • een
  • een hulpverleningsplan van het Leger des Heils over de periode van april 2022 tot oktober 2022.
Volgens eiseres blijkt uit de stukken dat het onderzoek door het BMA niet volledig en/of voldoende concludent is. Ter zitting is in dit verband toegelicht dat uit het
BIC-assessment(blz. 6) blijkt dat eiseres in het verleden bij binnenkomst in Nederland een psychose heeft gehad en suïcidale gedachten. Volgens eiseres is dit ten onrechte niet betrokken door het BMA. De problematiek is zeer complex, maar het is duidelijk dat het gezin en eiseres zonder behandeling en begeleiding snel ten gronde dreigen te gaan, aldus eiseres.
Oordeel rechtbank
5. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege betrekking op het aanvullende besluit van 11 augustus 2022.
5.1.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder af mocht gaan op het BMA-advies.
De rechtbank overweegt dat een BMA-advies volgens vaste rechtspraak van de ABRvS een deskundigenbericht aan verweerder is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1598). Indien verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag ligt, dient verweerder zich ervan te vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid. Een verschil van inzicht over de uit de medische gegevens te trekken conclusies betekent op zichzelf niet dat een BMA-advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redeneringen daarin niet begrijpelijk zijn en de getrokken conclusies daarop niet aansluiten. Het is aan de vreemdeling om de juistheid van de conclusies van het BMA te bestrijden door een contra-expertise te overleggen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1941).
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het BMA-advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Daartoe acht de rechtbank van belang dat het BMA de door de behandelaren van eiseres overgelegde medische informatie heeft betrokken in het advies. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de bevindingen niet inzichtelijk of concludent zijn vastgelegd. Het BMA is op basis van de informatie tot de conclusie gekomen dat, hoewel sprake zal zijn van een toename van de psychische klachten, er geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht bij het uitblijven van de behandeling, omdat in het verleden geen sprake zou zijn geweest van suïcidaliteit, psychotische decompensatie of gedwongen klinische opnames. Eiseres heeft voorts niet betwist dat zij in staat wordt geacht te kunnen reizen.
5.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat het advies onvolledig of onjuist is, omdat ten onrechte niet zou zijn betrokken dat in het verleden bij eiseres sprake is geweest van een psychose en suïcidale gedachten. Naar het oordeel van de rechtbank volgt niet eenduidig uit de door eiseres in beroep nader overgelegde medische stukken dat er – anders dan waarvan de BMA-arts uitgaat op grond van informatie van de behandelaren – sprake is geweest van psychotische decompensatie en/of suïcidaliteit bij eiseres. In de door haar aangehaalde passage staat (enkel) vermeld wat het medische dossier van eiseres volgens de opsteller van de rapportage inhoudt, zoals onder meer dat zij zich in de eerste periode in Nederland psychotisch heeft getoond en dat zij zich suïcidaal heeft geuit. Hiermee is niet aannemelijk gemaakt dat de diagnose, de klachten en/of de behandeling zoals is weergegeven in het BMA-advies, en meer specifiek dat de conclusie van het BMA dat zich in het verleden geen acute crisissituaties vanwege haar psychische problemen hebben voorgedaan, onjuist en/of onvolledig zouden zijn. Voor zover eiseres naar voren heeft willen brengen dat de situatie inmiddels is verslechterd, overweegt de rechtbank dat deze informatie dateert van na het bestreden besluit én het BMA-advies. Verweerder stelt in dit verband niet ten onrechte dat het eiseres vrij staat om een nieuwe aanvraag in te dienen, als sprake is van een gewijzigde situatie.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, gelet op het voorgaande, geen concrete aanknopingspunten aangevoerd om te twijfelen aan de juistheid dan wel de volledigheid van het BMA-advies. Deze twijfel kan evenmin blijken uit de overige door eiseres ingebrachte rapporten die voor het overgrote deel zien op het welzijn van de kinderen van eiseres en de (opvoedkundige) ondersteuning die er voor eiseres is geweest vanuit de jeugdbeschermende kaders.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt in haar beroep. Verweerder heeft de ambtshalve aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 mogen afwijzen. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.