In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend, maar verweerder had niet tijdig beslist. Op 3 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels beslist, waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft geen belang meer bij het beroep, omdat verweerder heeft gedaan wat eiser wilde. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verzoeken van eiser om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen, niet kunnen worden toegewezen, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is en verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is.
Echter, de rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 24 februari 2023 en heeft de beslissing als volgt geformuleerd: het beroep tegen het niet-tijdig beslissen is niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard, en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser.