ECLI:NL:RBDHA:2023:12467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
NL22.8477 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzet tegen intrekking verblijfsvergunning en bekendmaking van besluiten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzet dat opposante heeft ingesteld tegen de uitspraak van 4 april 2023, waarin haar beroep kennelijk ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 januari 2019 de verblijfsvergunning van opposante ingetrokken, met terugwerkende kracht tot 3 december 2018. Opposante stelde dat het besluit niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, omdat het naar een voor haar onbekend adres was verzonden. De rechtbank oordeelt dat de bekendmaking correct heeft plaatsgevonden, aangezien het besluit naar het laatst bekende adres van opposante is verzonden. De rechtbank wijst erop dat opposante zelf verantwoordelijk is voor een correcte inschrijving in de Registratie Niet-Ingezetenen en dat zij de staatssecretaris op de hoogte had moeten stellen van haar nieuwe woon- en verblijfsplaats.

De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, wat mogelijk wordt gemaakt door artikel 8:55 van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8477 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2023 op het verzet van

[opposante] , v-nummer: [nummer] , opposante

(gemachtigde: mr. I. Özkara).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzet dat opposante heeft ingesteld tegen de uitspraak van deze zittingsplaats van de rechtbank van 4 april 2023, waarin de rechtbank het beroep van opposante kennelijk ongegrond heeft verklaard. [1]
1.1.
In het besluit van 10 januari 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (staatssecretaris) de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ met terugwerkende kracht tot 3 december 2018 ingetrokken. In het besluit van 11 mei 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van opposant tegen deze intrekking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep van opposante tegen dit besluit op 4 april 2023 kennelijk ongegrond verklaard. Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.2.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]

Beoordeling

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in haar uitspraak van 4 april 2023 terecht heeft geoordeeld dat het beroep buiten redelijke twijfel kennelijk ongegrond is. Zij doet dat aan de hand van de verzetsgronden die opposante heeft aangevoerd. Als opposante daarbij argumenten naar voren brengt die zij tijdens een behandeling op een zitting ook nog had kunnen aanvoeren, beoordeelt de rechtbank of deze argumenten leiden tot twijfel over de eerdere uitspraak.
3. Het verzet is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat voert opposante in verzet aan?
4. Opposante voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het intrekkingsbesluit van 10 januari 2019 op de juiste wijze bekend is gemaakt. Zij stelt dat de staatssecretaris het besluit niet naar een voor opposante onbekend adres had mogen verzenden. Opposante heeft in dat verband onder meer gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] , waaruit volgens haar volgt dat het toezenden van een intrekkingsbesluit naar een adres waarvan op voorhand niet vaststaat dat betrokkene daar woont, niet als een bekendmaking van het besluit kan worden aangemerkt. De staatssecretaris had het besluit volgens opposante ook kunnen publiceren in de Staatscourant. [4] Daarnaast betoogt opposante dat de rechtbank onterecht heeft aangenomen dat artikel 3:104, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) niet van toepassing is en dat de staatssecretaris het besluit pas bekend had moeten maken op het moment dat zij weer in Nederland kwam.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank ziet in wat opposante in verzet heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 4 april 2023. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit van 10 januari 2019 op juiste wijze bekend is gemaakt door toezending naar het laatst bekende adres van opposante. [5] Zoals de rechtbank ook stelde in de uitspraak van 4 april 2023 volgt uit vaste rechtspraak dat opposante zelf verantwoordelijk is voor een correcte inschrijving in de Registratie Niet-Ingezetenen en om de staatssecretaris in kennis te stellen van haar nieuwe woon- en verblijfsplaats. [6] Het adres waar het besluit naartoe is verzonden is op 3 december 2018 door opposante zelf ingeschreven in de Registratie Niet Ingezetenen en kan haar dus niet onbekend zijn. Bekendmaking van het besluit had gekund door middel van publicatie in de Staatscourant, maar dit hoeft niet aangezien de bekendmaking heeft plaatsgevonden door toezending naar het laatst bekende adres. Het betoog van opposante dat haar rechtspositie verandert als gevolg van het besluit, waardoor het besluit pas bekendgemaakt had moeten worden na haar terugkomst in Nederland [7] slaagt ook niet. Artikel 3:104, vierde lid, van het Vb 2000 is van toepassing bij een ambtshalve verlening of wijziging van de verblijfsvergunning, niet bij een intrekking daarvan. In het geval van opposante is de verblijfsvergunning ingetrokken. Het besluit is dus op de juiste wijze bekend gemaakt door toezending naar haar laatst bekende adres. [8] De uitspraak van de Afdeling waar opposante naar heeft verwezen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In de aan die uitspraak ten grondslag liggende casus kon het bestuursorgaan ervan op de hoogte zijn dat de betrokkene niet meer woonde op het adres waar deze stond ingeschreven en had het bestuursorgaan ook geweigerd om de betrokkene in te schrijven op het adres waar deze wel feitelijk verbleef. De uitspraak ziet op een andere casuspositie, waaruit overigens ook niet de conclusie kan worden getrokken zoals onder 4. is verwoord.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 4 april 2023 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft in de uitspraak van 4 april 2023 toepassing gegeven aan artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:55 van de Awb maakt dit mogelijk.
3.ABRvS 21 december 2007, AB 2008, 126 (ECLI:NL:RVS:2007:BC1387)
4.Eiser verwijst hierbij naar artikel 3:41, tweede lid van de Awb.
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS 30 april 2021, ECLI:NL:2021:936 en ABRvS 22 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2423.
6.ABRvS 30 april 2021, ECLI:NL:2021:936.
7.Dit zou volgen uit artikel 3.104, vierde lid, Vb 2000.
8.Dit volgt uit artikel 3.104, vijfde lid, Vb 2000.