ECLI:NL:RBDHA:2023:12700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.16982
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 9 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 8 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft betoogd dat hij geen asielaanvraag in Oostenrijk heeft ingediend en dat Griekenland verantwoordelijk is, maar de rechtbank oordeelt dat de Eurodac-registratie aantoont dat eiser op 30 januari 2023 in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat de Eurodac-informatie niet klopt, wat hij niet heeft gedaan.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er systeemgebreken zijn in Oostenrijk die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris er vanuit mag gaan dat Oostenrijk zich aan de verdragsverplichtingen houdt en dat eiser niet heeft aangetoond dat er actuele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Oostenrijk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk. De rechtbank wijst ook de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer 1] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2023, samen met de zaak met zaaknummer NL23.16983, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek. [2]
Mocht de staatssecretaris Oostenrijk verantwoordelijk houden voor de asielaanvraag van eiser?
5. Eiser betoogt dat hij geen asielaanvraag gedaan heeft in Oostenrijk. Hij is gedwongen om zijn vingerafdrukken af te staan, maar hij heeft geen officiële door hem ondertekende aanvraag ingediend. Daarnaast stelt eiser dat Griekenland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, omdat hij via dat land het Dublingebied in is gereisd. In zijn aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat hij door de autoriteiten van Albanië is teruggestuurd naar Griekenland, waaruit blijkt dat Griekenland verantwoordelijk is. Dit is gebeurd voordat hij naar Oostenrijk gereisd is, dus ligt het voor de hand dat niet Oostenrijk maar Griekenland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam. [3] De staatssecretaris had nader onderzoek moeten doen naar de afgenomen vingerafdrukken in Albanië en het verblijf van eiser in Griekenland.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de Eurodac-registratie blijkt dat eiser op 30 januari 2023 in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser is namelijk geregistreerd met referentienummer [nummer 2] - [nummer 2] , waaruit kan worden opgemaakt dat hij – anders dan eiser stelt –een asielaanvraag heeft ingediend. [4] De Eurodac-registratie is op grond van de Uitvoeringsverordening een formeel bewijsmiddel waarmee de verantwoordelijkheid van een lidstaat kan worden bepaald. De staatssecretaris mag in beginsel afgaan op de informatie van een andere lidstaat, zoals het Eurodac-resultaat. [5] Het is in dit geval aan eiser om aannemelijk te maken dat niet van het Eurodac-resultaat kan worden uitgegaan. Dit heeft eiser niet gedaan. De enkele stelling dat Griekenland verantwoordelijk zou zijn zonder dit te onderbouwen met documenten is hiervoor onvoldoende. Daarnaast heeft Oostenrijk door middel van een fictief claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling genomen zal worden. [6] Hiermee staat de verantwoordelijkheid van Oostenrijk vast. Daarom is niet gebleken dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verantwoordelijke lidstaat.
Mocht de staatssecretaris voor Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat voor Oostenrijk niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijke vertrouwensbeginsel, omdat systeemgebreken nog niet uitgesloten kunnen worden. De staatssecretaris moet eerst nader onderzoek doen naar de actuele situatie van Dublin-terugkeerders in Oostenrijk en naar schendingen van artikel 3 en artikel 5 van het EVRM. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het AIDA-rapport van 5 mei 2023, waaruit kan worden geconcludeerd dat de kans erg klein is dat eiser ook daadwerkelijk zal worden overgedragen aan Oostenrijk indien duidelijk is dat dit land verantwoordelijk is. Daarnaast blijkt uit dit rapport dat Oostenrijk in oktober 2022 getroffen is door een opvangcrisis. Hierdoor bestaat er onzekerheid over de opvang en het verblijf in Oostenrijk. Verder blijkt uit het rapport dat Oostenrijk in maart en april 2022 te maken had met een crisis van het disfunctioneel basiszorgsysteem, waardoor er een grote achterstand in de aanvragen voor de basiszorg is ontstaan in de eerste helft van 2022. Eiser vreest dat hij in Oostenrijk niet de basiszorg zal krijgen die hij nodig heeft. Ook is uit het AIDA-rapport duidelijk geworden dat het registratieproces voor niet-kwetsbare aanvragers in Oostenrijk is gewijzigd. De wachtzones die zijn ingericht voor de eerste verhoren zijn zeer slecht en ontoereikend. Het is voor eiser onduidelijk of hij zich bij terugkeer in Oostenrijk als niet-kwetsbare persoon opnieuw zal moeten registreren en of hij dan terechtkomt in deze slechte omstandigheden. Eiser heeft hiermee voldoende aangetoond dat de tekortkomingen zodanig ernstig zijn dat er een risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij er vanuit mag gaan dat Oostenrijk zich aan de verdragsverplichtingen houdt en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat in Oostenrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft recent nog geoordeeld dat voor Oostenrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit inmiddels anders is. Voor wat betreft de door eiser aangehaalde omstandigheden over de opvangcrisis en een crisis in het basiszorgsysteem in Oostenrijk heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze omstandigheden zich op dit moment nog steeds voordoen. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de door hem aangehaalde passages uit het AIDA-rapport van 5 mei 2023 ook op hem van toepassing zijn, omdat hij als Dublinclaimant zal worden overgedragen aan Oostenrijk.
6.1.1.
Voor zover eiser meent dat Oostenrijk zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiser hierover een klacht kan indienen bij de Oostenrijkse autoriteiten. Er is niet gebleken dat eiser dit heeft gedaan of dat deze mogelijkheid voor hem niet bestaat of dat de Oostenrijkse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
Had de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser naar zich toe moeten trekken?
7. Eiser betoogt dat hij directe familie, namelijk twee neven, in Nederland heeft en dat hij daarom een nauwere band heeft met Nederland dan met Oostenrijk. Daarom ligt gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en proceseconomische redenen een behandeling van zijn asielaanvraag in Nederland meer voor de hand dan in Oostenrijk. De staatssecretaris had de behandeling van eisers asielaanvraag naar zich toe moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat dat de staatssecretaris terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Verder staat er – voor zover van belang – dat de staatssecretaris de bevoegdheid in ieder geval gebruikt in de situatie dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de staatssecretaris terughoudend.
7.2.
De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. De gestelde familieband is niet nader onderbouwd. De neven van eiser hebben geen instemmingsverklaring afgegeven en eiser heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat hij verre familie in Nederland heeft, maar dat hij niet precies weet waar zij verblijven en dat hij niet echt contact heeft met hen. Hieruit volgt dat een overdracht aan Oostenrijk niet zal leiden tot een onevenredige hardheid.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en eiser mag overdragen aan Oostenrijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Dit volgt uit artikel 1, eerste lid, van de Dublinverordening.
3.Rb. Den Haag (zp Amsterdam) 1 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1136 (niet gepubliceerd).
4.Dit volgt uit artikel 24, derde lid, jo. artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening.
5.ABRvS 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625.
6.Op grond van artikel 25, tweede lid van de Dublinverordening.
7.ABRvS 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1695; ABRvS 17 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1503.