ECLI:NL:RBDHA:2023:12715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en indirect refoulement in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 26 juli 2023 afgewezen, met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 16 augustus 2023 behandeld. Eiser, die afkomstig is uit Pakistan en behoort tot de Ahmadiyya-gemeenschap, stelt dat hij risico loopt op vervolging en dat er een fundamenteel verschil is in het beschermingsbeleid tussen Nederland en Oostenrijk.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid is tussen de twee landen. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij na overdracht aan Oostenrijk een reëel risico op refoulement loopt. De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij in Oostenrijk geen bescherming zal krijgen, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21499

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Tuenter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. I. Lohmann-Kamphuis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.21500, op 16 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Oostenrijk en Nederland ten aanzien van Ahmadiyya’s. Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
Loopt eiser risico op indirect refoulement vanwege een verschil in beschermingsbeleid tussen Oostenrijk en Nederland?
5. Eiser stelt dat hij afkomstig is uit Pakistan en behoort tot het Ahmadiyya geloof. Deze groep is een kleine minderheid en heeft te maken met vervolging vanuit de moslimgemeenschap. Hiermee is in de asielprocedure in Oostenrijk geen rekening gehouden, volgens eiser is zijn aanvraag in Oostenrijk ten onrechte afgewezen. Eiser heeft contact gehad met zijn asieladvocate uit Oostenrijk, uit haar mail blijkt dat bij het asielbeleid in Oostenrijk van belang is dat de vreemdeling aantoont dat hij persoonlijk gevaar loopt. Volgens eiser verschilt dit beleid van het beleid in Nederland, in Nederland behoort de Ahmadiyya tot een risicogroep en een kwetsbare minderheidsgroep. Dit betekent, volgens eiser, dat het voor inwilliging van de asielaanvraag voldoende is dat de vreemdeling aantoont dat er sprake is van vervolgingshandelingen of mensenrechtenschendingen tegen deze personen van dezelfde groep in de naaste sociale omgeving. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) kan een verschil in beschermingsbeleid grond zijn voor het behandelen van de asielaanvraag van eiser door Nederland. [2] Eiser betoogt dat hij voldoende informatie heeft overgelegd om aan te tonen dat er sprake is van een verschil in beschermingsbeleid, althans dat hij een begin van bewijs heeft geleverd. Eiser heeft immers de beslissing overgelegd van het Verwaltungsgerichtshof en het Bundesverwaltungsgericht van Oostenrijk en emailberichten van zijn advocate uit Oostenrijk. Eiser betoogt dat hij om deze reden niet overgedragen kan worden aan Oostenrijk vanwege het risico op indirect refoulement. Daarnaast had de staatssecretaris nader onderzoek moeten doen naar het verschil in beschermingsbeleid.
5.1.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat de staatssecretaris met betrekking tot het risico op indirect refoulement in beginsel uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij, na overdracht aan Oostenrijk, een reëel risico loopt op refoulement. Om aan zijn bewijslast te voldoen moet een vreemdeling volgens de rechtspraak van de Afdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. [3] Op voorhand moet duidelijk zijn dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan volgens de Afdeling sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo. [4] Daarnaast moet de vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Als een vreemdeling aan zijn bewijslast heeft voldaan, dan is het aan de staatssecretaris om alle twijfel over een mogelijk reëel risico bij overdracht weg te nemen.
5.2.
De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, hoewel er een verschil is in beleid tussen Nederland en Oostenrijk, dit beleid niet evident en fundamenteel verschilt. De staatssecretaris stelt in dit verband dat, hoewel de Ahmadiyya in Nederland wordt aangemerkt als risicogroep, hierbij wel geldt dat aannemelijk gemaakt dient te worden dat bescherming op grond van individuele aspecten noodzakelijk is. [5] Dit verschilt in die zin niet van de Oostenrijkse beoordeling, zoals blijkt uit de door eiser overgelegde uitspraken van het Bundesverwaltungsgericht en het Verwaltungsgerichtshof en waaruit volgens eiser (onder meer) volgt dat in Oostenrijk is gekeken naar de (gestelde) persoonlijke vervolging van eiser. Ook stelt de staatssecretaris terecht dat volgens het Nederlandse beleid niet op voorhand wordt aangenomen dat Ahmediyya asielrechtelijke bescherming nodig hebben. Op grond hiervan stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat niet op voorhand vast staat dat eiser in Nederland wel internationale bescherming verleend zal worden, terwijl Oostenrijk dat niet doet. Verder stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er aan hem in Oostenrijk geen adequate bescherming kan worden geboden, dan wel dat er geen effectief rechtsmiddel is bij de (hogere) rechtelijke instanties bij een afwijzend beleid.
5.3.
Het betoog van eiser dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar het verschil in beschermingsbeleid, slaagt niet. Zoals overwogen in 5.1. dient eiser algemene informatie te overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Oostenrijk evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Tussen partijen staat vast in hoeverre het Nederlandse beleid ten aanzien van Ahmediyya verschilt van het Oostenrijkse beleid. Voor zover eiser betoogt dat de staatssecretaris onderzoek had moeten doen naar de (mogelijk) verschillende uitkomsten van de toepassing van het beleid in Nederland en Oostenrijk, slaagt dit betoog niet, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022. [6]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een
proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
3.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, r.o. 8.3.
4.Hof van Justitie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.Dit blijkt uit de paragraaf C2/3.2. Dit geldt tevens voor de aanmerking als sociale minderheidsgroep, zie paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.