Overwegingen
1. Eiser is geboren op [1990] en is van Albanese nationaliteit. Op 18 december 2022 is hij Italië ingereisd. Op 22 december 2022 is hij Nederland binnengekomen. Diezelfde dag is hij met een groep Albanezen in het havengebied in [plaats] aangehouden voor overtreding van de Opiumwet. Vervolgens is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd.
2. Verweerder heeft een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd, omdat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. Eiser heeft niet de ware reden van zijn komst verteld. Hij zegt dat hij als toerist naar Nederland is gekomen maar kan dit niet onderbouwen en is bovendien op de dag van binnenkomst in Nederland al aangehouden voor een misdrijf. Daarnaast vormt hij een gevaar voor de openbare orde, omdat hij wordt verdacht van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Verweerder heeft bij
oplegging van het terugkeerbesluit de vertrektermijn onthouden. De redenen hiervoor zijn dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (zware grond), dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft (lichte grond) en dat hij verdacht is van een misdrijf (lichte grond). Tot slot heeft verweerder een inreisverbod van 2 jaren opgelegd. De enkele omstandigheid dat eiser een boksschool heeft en de mogelijkheid wil behouden om sporters te kunnen begeleiden in Italië is onvoldoende reden om van een inreisverbod af te zien. Dit weegt namelijk niet op tegen de ernst van het feit.
Terugkeerbesluit
Rechtmatig verblijf
3. Eiser voert aan hij wel rechtmatig verblijf had in Nederland. Hij is namelijk niet visumplichtig en was op het moment van de aanhouding korter dan drie maanden in Nederland. Er wordt ten onrechte getwijfeld aan de ware reden van zijn verblijf. Hij is met een geldig paspoort ingereisd en heeft een gedetailleerde omschrijving gegeven van waar hij is geweest. De enkele omstandigheid dat hij van een misdrijf wordt verdacht, maakt zijn verklaring niet onrechtmatig. Daarnaast maakt deze verdenking nog niet dat hij een gevaar is voor de openbare orde. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof)1 volgt dat het begrip openbare orde per geval moet worden beoordeeld om na te gaan of de persoonlijke gedragingen van de desbetreffende vreemdeling een daadwerkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen.
4. De rechtbank stelt vast dat een houder van een Albanees paspoort in beginsel in een periode van 180 dagen gedurende maximaal 90 dagen, zonder visum, op het Schengengrondgebied mag verblijven, mits aan de toegangs- en verblijfsvoorwaarden wordt voldaan.2 Dit wordt de vrije termijn genoemd. Deze vrije termijn kan om verschillende redenen worden beëindigd. Dit is onder andere het geval als iemand wordt beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde.3 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op basis van rechtspraak van het Hof4 geoordeeld dat een terugkeerbesluit mag worden vastgesteld tegen een niet-visumplichtige vreemdeling die zich in de vrije termijn bevindt, als die vreemdeling wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Daarbij is – anders dan eiser stelt – niet vereist dat wordt vastgesteld dat de persoonlijke gedragingen van die vreemdeling een daadwerkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Wel moeten de nationale autoriteiten rekening houden met het evenredigheidsbeginsel. Daaruit volgt dat het strafbare feit waarvan de vreemdeling wordt verdacht in het licht van de aard ervan en de strafmaat voldoende ernstig moet zijn om de onmiddellijke beëindiging van het rechtmatig verblijf te rechtvaardigen. Als de vreemdeling niet is veroordeeld, kunnen de bevoegde autoriteiten alleen stellen dat die vreemdeling een bedreiging vormt voor de openbare orde als er met elkaar overeenstemmende, objectieve en nauwkeurige elementen zijn op grond waarvan die vreemdeling kan worden verdacht van het plegen van een strafbaar feit.5
1. Arrest van het Hof van 11 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:377 (Z.Zh en I.O)
.
2 Artikel 8, aanhef en onder i, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Zie ook artikel 6 van de Schengengrenscode.
3 Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e van de Schengengrenscode. Zie ook artikel 12, eerste lid, onder d, van de Vw.
4 Arrest van het Hof van 12 december 2019, ECLI:EU:C:2019:1071 (arrest E.P.).
5. Eiser wordt verdacht van het verrichten van voorbereidingshandelingen in de smokkel van cocaïne.6 Eiser is hiervoor in voorlopige hechtenis gesteld en de gemachtigde van eiser heeft op zitting gezegd dat eiser nog altijd vast zit. Dit is een misdrijf dat is bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 6 jaar. Op grond hiervan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat sprake is van een voldoende ernstig strafbaar feit om op basis hiervan het rechtmatig verblijf onmiddellijk te beëindigen. Hiermee is voldaan aan het genoemde evenredigheidsbeginsel.
6. Omdat het rechtmatig verblijf van eiser al is beëindigd om redenen van openbare orde, hoeft de rechtbank niet in te gaan op het argument van verweerder dat dit ook beëindigd zou zijn omdat eiser niet de ware reden van zijn komst heeft verteld. Aangezien het rechtmatig verblijf van eiser is beëindigd, heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit mogen uitvaardigen.
7. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn heeft opgelegd. De zware en lichte gronden op basis waarvan verweerder dit heeft gedaan, zijn immers niet van toepassing. Er is geen risico dat eiser zich zal onttrekken aan toezicht. Eiser is op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen, aangezien hij zich in de vrije termijn bevond. Ook kan hem niet worden tegengeworpen dat hij geen vaste woon- en verblijfplaats heeft. Hij heeft een vast verblijfadres in Albanië en heeft nooit de bedoeling gehad om zich in Nederland te vestigen. Ook is geen sprake van het ontwijken of de belemmering van de uitzetting. Verder kan niet worden tegengeworpen dat eiser wordt verdacht van een misdrijf, omdat een enkele verdenking niet voldoende is.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij een terugkeerbesluit een vertrektermijn kan onthouden als een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.7 Daarvan is sprake als er tenminste twee van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) genoemde gronden van toepassing zijn.8 Dit zijn onder meer (voor zover hier van belang) de volgende gronden: de vreemdeling is Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen of heeft daartoe een poging gedaan9; de vreemdeling is verdachte van een misdrijf10; en de vreemdeling heeft geen vaste woon- of verblijfplaats11.
9. De rechtbank is van oordeel dat (in ieder geval) van twee van die gronden sprake is en dat verweerder dus een vertrektermijn heeft mogen onthouden. In de eerste plaats staat vast dat eiser wordt verdacht van een misdrijf. Aangezien het al voldoende is als iemand verdacht wordt van een misdrijf en diegene hiervoor dus niet veroordeeld hoeft te zijn, is deze grond van toepassing. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser is op dezelfde dag dat hij Nederland is ingereisd aangehouden voor overtreding van de Opiumwet. Doordat deze aanhouding zo kort volgde op zijn binnenkomst, vindt de rechtbank met verweerder dat eisers stelling dat het doel van zijn voorgenomen verblijf toerisme is ongeloofwaardig moet worden bevonden.
6 Artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
7 Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw.
8 Paragraaf A3/3.2 van de Vreemdelingencircula ire 2000 (Vc).
9 Artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder a, van het Vb (zware grond).
10 Artikel 5.1b, vierde lid, aanhef en onder e, van het Vb (lichte grond).
11 Artikel 5.1b, vierde lid, aanhef en onder c, van het Vb (lichte grond).
Daarom voldeed eiser op het moment van binnenkomst niet aan de toegangs- en verblijfsvoorwaarden van de vrije termijn,12 en is hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Dat betekent dat ook deze grond van toepassing is. Verweerder heeft dus een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn op mogen leggen.
10. Tot slot voert eiser aan dat verweerder het inreisverbod onvoldoende heeft gemotiveerd. Ook zou er meer gewicht moeten worden toegekend aan het belang van eiser om de Europese Unie te kunnen betreden. Eiser heeft een eigen sportschool met een eigen boksteam. Het komt regelmatig voor dat hij meegaat met één van de boksers naar Italië om hem te coachen en begeleiden. Als aan hem een inreisverbod wordt opgelegd, zou dat niet meer mogelijk zijn. Daarnaast heeft eiser op zitting nog naar voren gebracht dat de vrouw van zijn broer kanker heeft en dat zij in Italië behandeld zal worden. Eiser wil daar dan ook naartoe kunnen om hen te ondersteunen.
11. Als verweerder een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn uitvaardigt, moet hij ook een inreisverbod opleggen.13 De duur van het inreisverbod is ten hoogste 2 jaren.14 Verweerder kan om humanitaire of andere reden afzien van het opleggen van een inreisverbod.15 Dat is bijvoorbeeld het geval als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden of als het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens.16
12. De rechtbank is van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom de door eiser genoemde omstandigheden niet maken dat van oplegging van een inreisverbod moet worden afgezien. Verweerder heeft hierover alleen overwogen dat het feit dat eiser de mogelijkheid wil behouden om sporters te kunnen begeleiden in Italië geen reden kan zijn om af te zien van het inreisverbod en dat wat eiser heeft verklaard niet opweegt tegen de ernst van het strafbare feit. Verweerder heeft niet verder toegelicht waarom dit zo is. Dat betekent dat er aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Het beroep is op dit punt dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op de oplegging van het inreisverbod.
13. De rechtbank ziet echter reden om de rechtsgevolgen in stand te laten. Op zitting heeft verweerder namelijk voldoende gemotiveerd waarom niet van oplegging van het inreisverbod wordt afgezien. Volgens verweerder heeft eiser een onvoldoende concreet belang naar voren gebracht, aangezien uit de overgelegde stukken niet blijkt dat hij binnenkort een wedstrijd heeft in Italië en ook niet blijkt dat hij een werkvergunning voor Italië heeft. Daarnaast weegt de ernst van het strafbare feit waarvan eiser wordt verdacht mee. Verder heeft verweerder naar voren gebracht dat eiser over een jaar om ontheffing van het inreisverbod kan verzoeken. Tot slot stelt verweerder vast dat eiser op zitting (voor het eerst) heeft genoemd dat de vrouw van eisers broer een behandeling in Italië ondergaat en dit niet heeft onderbouwd. Ook dit is daarom een onvoldoende concreet belang om het afzien van een inreisverbod te rechtvaardigen. De rechtbank kan deze nadere motivering van
12 Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Schengengrenscode.
13 Artikel 66a, eerste lid, van de Vw.
14 Artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb.
15 Artikel 66a, achtste lid, van de Vw.
16 Paragraaf A4/2.2 van de Vc.
verweerder goed volgen. Verweerder heeft daarom een inreisverbod van 2 jaren mogen opleggen.