ECLI:NL:RBDHA:2023:13000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/609809 / HA ZA 21-316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor schade aan naastgelegen woning na deskundigenbericht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de aansprakelijkheid van een aannemer centraal voor schade aan de naastgelegen woning van eiseres. De zaak betreft een tussenvonnis na een deskundigenbericht, waarin de rechtbank de bevindingen van deskundige ir. G.W.N. Jol heeft betrokken. De procedure begon met een akte van eiseres op 28 september 2022, gevolgd door een tussenvonnis op 16 november 2022 waarin een deskundigenonderzoek werd gelast. De deskundige heeft vastgesteld dat er scheurvorming en andere gebreken zijn in de woning van eiseres, die mogelijk zijn veroorzaakt door de bouwwerkzaamheden van gedaagde aan een uitbouw. De rechtbank concludeert dat de aannemer tekort is geschoten in de zorgvuldigheid die van hem verwacht mocht worden, wat leidt tot schadeplichtigheid op basis van onrechtmatige daad. De schade wordt begroot op € 12.000, met wettelijke rente vanaf 28 februari 2019. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en vraagt om aanvullende documentatie van eiseres met betrekking tot de kosten van rapportages. De zaak wordt opnieuw op de rol gezet voor 13 september 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/609809 / HA ZA 21-316
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
[eiseres], te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H. Weisfelt te Den Haag,
tegen
[gedaagde], te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.S. Ariëns te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte overlegging aanvullende producties van [eiseres] van 28 september 2022, met productie 24 en 25;
- het tussenvonnis van 16 november 2022;
- het deskundigenrapport van ir. G.W.N. Jol van 28 maart 2023;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres] ;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Allereerst merkt de rechtbank ambtshalve het volgende op. De naam van gedaagde is in de tussenvonnissen van 1 september 2021, 9 maart 2022, 1 juni 2022 en 16 november 2022 abusievelijk onjuist vermeld. Er staat “ [gedaagde(2)] ”, maar dat moet zijn “ [gedaagde] ”. Dat wordt hierbij hersteld. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de akte overlegging aanvullende producties van [eiseres] van 28 september 2022 niet in het tussenvonnis van 16 november 2022 is vermeld. Dat is in dit vonnis onder 1.1. hersteld.
2.2.
Bij tussenvonnis van 16 november 2022 heeft de rechtbank een deskundigenbericht gelast en de heer ir. G.W.N. Jol (hierna: Jol) tot deskundige benoemd. De rechtbank heeft onder 2.3 van het tussenvonnis beslist dat voorafgaand aan het deskundigenbericht geotechnisch onderzoek nodig is, waarvoor [eiseres] opdracht zou moeten verstrekken. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden en is uitgevoerd door [Naam] , die daarvan op 9 december 2022 rapport heeft uitgebracht. Dit rapport heeft Jol in zijn onderzoek betrokken.
2.3.
Aan Jol zijn de volgende vragen voorgelegd:
Wilt u op basis van het voorhanden materiaal en een uit te voeren plaatsopneming een beschrijving geven van de scheurvorming en eventuele andere door [eiseres] aan te wijzen gebreken in de woning van [eiseres] op het adres [adres 1] ?
Kunt u vaststellen in hoeverre er wijzigingen, aanpassingen en toevoegingen zijn doorgevoerd op de constructie van de uitbouw op het adres [adres 2] zonder daarbij de constructeur te betrekken en de te wijzigen constructieberekening en -tekeningen opnieuw door te laten rekenen, waaronder de toepassing van een stenen tuinmuur die niet in de constructieberekening was opgenomen?
In hoeverre kunt u de oorzaak van de vastgestelde scheurvorming en eventuele andere door [eiseres] aan te wijzen gebreken vaststellen? Kunnen deze veroorzaakt zijn door de door en in opdracht van [gedaagde] uitgevoerde bouwwerkzaamheden ter zake de uitbouw op het adres [adres 2] in oktober 2018 tot en met januari 2019, waaronder in het bijzonder de uitgevoerde heiwerkzaamheden en/of de in punt 2 bedoelde eventuele wijzigingen, aanpassingen en toevoegingen, of door een andere oorzaak?
Indien u de vorige vraag met ja heeft beantwoord, hoe groot acht u die kans?
Indien de vastgestelde scheurvorming en eventuele andere door [eiseres] aan te wijzen gebreken veroorzaakt (kunnen) zijn door de door en in opdracht van [gedaagde] uitgevoerde bouwwerkzaamheden aan de uitbouw op het adres [adres 1] in oktober 2018 tot en met januari 2019, hoe voorzienbaar was dit en had dit voorkomen kunnen worden? In het bijzonder, had dit voorkomen kunnen worden door het uitvoeren van een sondering en/of het rekening houden met het palenplan van de uitbouw op het adres [adres 1] en/of het laten doorrekenen van eventuele wijzigingen, aanpassingen en toevoegingen? En zo ja, hoe had dit voorkomen kunnen worden?
Indien de vastgestelde scheurvorming en eventuele andere door [eiseres] aan te wijzen gebreken (kunnen) zijn veroorzaakt door voornoemde werkzaamheden, kunt u aangeven of [gedaagde] en zijn onderaannemer(s) daarbij naar goed vakmanschap hebben gehandeld?
Wat is volgens u de meest geëigende manier van herstel van vastgestelde scheurvorming en eventuele andere door [eiseres] aan te wijzen gebreken die (kunnen) zijn veroorzaakt door voornoemde werkzaamheden? Wat zijn de kosten van uitvoering van deze herstelwerkzaamheden, gewaardeerd zowel naar het prijspeil van nu als naar het prijspeil van 2019? Moet er volgens u een aftrek nieuw voor oud plaatsvinden en zo ja, hoe omvangrijk is deze?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
2.4.
Jol heeft zijn bevindingen in een omvangrijk rapport neergelegd. [eiseres] kan zich daarin vinden. [gedaagde] heeft met betrekking tot haar rol opgemerkt dat zij niet verantwoordelijk was voor het (technisch) ontwerp, zodat zij niet aansprakelijk is voor schade die te herleiden is naar een onjuist of onvolledig ontwerp.
[gedaagde] aansprakelijk?
2.5.
In het rapport heeft Jol vraag 2 ontkennend beantwoord. Uit de beantwoording door Jol van de vragen 3 en 4 komt naar voren dat er sprake is van scheurvorming en andere gebreken waarvan in meer of mindere mate aannemelijk is dat die veroorzaakt zijn door de in opdracht van [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden aan de uitbouw op het adres [adres 2] . Jol heeft hierbij zeven categorieën gebreken benoemd, waarbij in een percentage is uitgedrukt hoe waarschijnlijk is dat die gebreken zijn veroorzaakt door de werkzaamheden van [gedaagde] . Bij twee categorieën (nrs. 5 en 7) is dat percentage 0% en Jol laat die gebreken dus verder buiten beschouwing. Bij de overige vijf categorieën gaat het om een waarschijnlijkheid van 50% (nr. 2) en 80% (nrs. 1, 3, 4 en 6).
Uit het antwoord op vraag 5 maakt de rechtbank op dat deze vijf categorieën gebreken volgens Jol voorkomen hadden kunnen worden, omdat in het ontwerpproces en ook in de bouwvoorbereiding onderkend had moeten worden dat er een ander funderingsplan en een andere funderingswijze nodig was om schade te voorkomen. Hieruit volgt dat volgens Jol niet uitsluitend gebreken aan het ontwerp tot de schade hebben geleid. Bovendien is Jol bij de beantwoording van de vraag 7, nadat hij heeft aangegeven niet te weten wie verantwoordelijk was voor het technisch ontwerp, nader ingegaan op de voorbereiding en uitvoering van het heiproces. Hierbij heeft hij onder meer relevant geacht dat [gedaagde] is gaan heien zonder een door het Bouwbesluit voorgeschreven sonderings/grondonderzoek en dat is geheid met een veel te hoge kalenderwaarde (zie ook blz. 85 van het rapport), waardoor er sprake was van zwaar heiwerk, waarbij veel trillingen zijn opgetreden. De rechtbank sluit zich aan bij het deskundig oordeel op dit punt en maakt dit tot de hare. Hiermee is komen vast te staan dat [gedaagde] bij de werkzaamheden aan de uitbouw bij de buren van [eiseres] is tekortgeschoten in de zorgvuldigheid die van haar jegens [eiseres] kon worden gevergd en dat dit tot schade aan haar woning heeft geleid. Hiermee is de schadeplichtigheid van [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad gegeven.
Omvang van de schade
2.6.
Bij de beantwoording vraag 7 heeft Jol de kosten van herstel geraamd op
€ 28.000, prijspeil januari 2023 en op € 16.000, prijspeil 2019 (60% van € 28.000). Tot de raming behoren hiervoor de onder 2.5 genoemde vijf categorieën en een “post-8” (algemene kosten, zie blz. 107). Partijen kunnen zich op dit punt vinden in het rapport. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
2.7.
Afzonderlijk hiervan heeft Jol nog aangegeven dat het herstel van een dakranddetail waarover hij heeft gerapporteerd op blz. 91 € 1.000 gaat kosten. De rechtbank volgt partijen in hun standpunt dat deze laatste post buiten beschouwing moet blijven.
2.8.
Partijen hebben geen bezwaar tegen het oordeel van Jol dat in de gegeven omstandigheden voor aftrek wegens nieuw voor oud geen aanleiding is. De rechtbank sluit zich daarbij aan.
2.9.
[eiseres] gaat ervan uit dat de schade moet worden begroot op € 28.000. Volgens [gedaagde] moet worden uitgegaan van € 16.240, omdat volgens haar rekening moet worden gehouden met de aan haar toe te rekenen gedeelte van de herstelkosten en omdat bij zaakbeschadiging het peilmoment de datum van optreden van de schade is. Op deze punten wordt het volgende overwogen.
2.10.
In gevallen waarin niet kan worden vastgesteld of de schade is veroorzaakt door een normschending dan wel door een oorzaak die voor risico van de benadeelde zelf komt (of door een combinatie van beide oorzaken) kan de rechter de aansprakelijke veroordelen tot schadevergoeding in evenredigheid met de in het percentage uitgedrukte kans dat de schade door de normschending is veroorzaakt. Daartoe is vereist dat de kans dat de schade die door de normschending is veroorzaakt niet zeer klein noch zeer groot is. Daarnaast moet proportionele aansprakelijkheid terughoudend worden toegepast (vgl. HR 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8349 en HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1454).
2.11.
De rechtbank ziet echter onvoldoende aanleiding om de leer van de proportionele aansprakelijkheid toe te passen. Hoewel proportionele aansprakelijkheid niet beperkt is tot bepaalde specifieke gevallen, bestaat over het algemeen minder aanleiding proportionele aansprakelijkheid te aanvaarden in geval van materiële schade (zaakschade), zoals in dit geval, dan bij bijvoorbeeld gezondheidsschade. Nu de leer van de proportionele aansprakelijkheid niet kan worden toegepast, zal de rechtbank de gewone bewijsregels toepassen, waarbij voor het vereiste conditio-sine-qua-non-verband is vereist dat sprake moet zijn van een redelijke mate van waarschijnlijkheid dat de schade is veroorzaakt door de tekortkoming door [gedaagde] .
2.12.
Met betrekking tot categorie 2, waarbij Jol de kans dat deze schade is veroorzaakt door de bouwwerkzaamheden heeft geschat op 50%, geldt dat het oorzakelijk verband niet kan worden vastgesteld. Een kans van 50% is hiertoe onvoldoende.
2.13.
Zoals onder 2.5 is vermeld, heeft Jol bij de overige vier categorieën de kans geschat op 80%. Gelet op dit percentage is in voldoende mate waarschijnlijk dat de schade is veroorzaakt door de bouwwerkzaamheden. Dit betekent dat [gedaagde] ten aanzien van deze vier categorieën de gehele schade moet dragen. Dat geldt eveneens voor de hiervoor genoemde post-8.
2.14.
Met betrekking tot het peilmoment wordt het volgende overwogen. Uit de vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de eigenaar van een zaak – in dit geval de woning van [eiseres] – die wordt beschadigd door die beschadiging al vóór en onafhankelijk van herstel daarvan in zijn vermogen een nadeel gelijk aan de waardevermindering die het desbetreffende vermogensbestanddeel heeft ondergaan. Als het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, zal deze waardevermindering in het algemeen gelijk zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – kosten die met het herstel zullen zijn gemoeid. Het beoordelingstijdstip voor de begroting van de schade is steeds het moment van de beschadiging.
2.15.
Aangezien de uitbouw bij de buren van [eiseres] is gebouwd in de periode oktober 2018 tot februari 2019, gaat de rechtbank bij de begroting van de schade uit van het prijspeil 2019. Dat leidt ertoe dat de door [gedaagde] te vergoeden schade als volgt wordt berekend:
prijspeil jan 2023:
categorie 1: € 10.000
categorie 3: € 2.000
categorie 4: € 2.000
categorie 6: € 2.000
post-8:
€ 4.000 +
totaal: € 20.000 x 60% = € 12.000 (prijspeil 2019).
Tot dit bedrag van € 12.000 zal de vordering van [eiseres] worden toegewezen, te vermeerderen met de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 28 februari 2019.
Kosten rapporten van SBRA
2.16.
Met betrekking tot de door [gedaagde] gevorderde vergoeding van de rapportages van SBRA (€ 4.954,96) wordt het volgende overwogen. Vast staat dat [gedaagde] schadeplichtig is. De rechtbank acht het redelijk dat [eiseres] een deskundige heeft ingeschakeld ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW. Hierbij is niet beslissend dat de rechtbank de bevindingen van SBRA niet (geheel) heeft gevolgd. Niet gebleken is dat de kosten van het door SBRA uitgevoerde onderzoek niet redelijk zijn. Dit leidt ertoe dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Kosten [Naam]
2.17.
Naar aanleiding van rechtsoverweging 2.3. van het tussenvonnis van 16 november 2022 en de uitkomst van deze procedure is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de kosten van het rapport van [Naam] moet dragen. Deze kosten zullen worden betrokken bij de beslissing over de proceskosten. De rechtbank verzoekt [eiseres] bij akte de factuur en een betalingsbewijs over te leggen, nu deze gegevens zich niet in het dossier bevinden. Hierop kan [gedaagde] bij antwoordakte reageren.
2.18.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 september 2023 voor het nemen van een akte door [eiseres] als bedoeld in rechtsoverweging 2.16, waarna [gedaagde] twee weken daarna een antwoordakte zal kunnen nemen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.
type: 1554