In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming voor een derdelander uit Oekraïne, zoals geregeld in de Richtlijn 2001/55/EG. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 augustus 2023 besloten om het recht op tijdelijke bescherming van de verzoeker te beëindigen per 4 september 2023. Dit besluit houdt in dat de verzoeker vanaf die datum niet langer gebruik kan maken van de rechten die eerder aan hem waren verleend op basis van de Richtlijn en het daarop gebaseerde Raadsbesluit.
De verzoeker heeft op 30 augustus 2023 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat het bestreden besluit geschorst zou worden en hij zijn rechten zou kunnen blijven uitoefenen. De voorzieningenrechter heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten, zoals toegestaan onder artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In zijn overwegingen heeft de voorzieningenrechter benadrukt dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Hij heeft ook verwezen naar een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank over een vergelijkbare zaak. Gezien het spoedeisende belang heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen, waardoor de verzoeker als begunstigde van de Richtlijn moet worden aangemerkt en zijn rechten moeten worden voortgezet totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 837,00.